Op bedevaart naar Canterbury, een interactief theaterstuk van Dirk Dobbeleers, naar Geoffrey Chaucer

CONCEPT
Een bloemlezing uit “The Canterbury Tales”, gedicht door Geoffrey Chaucer. Hij begon omstreeks 1387 aan dit meesterwerk te schrijven. Meer dan waarschijnlijk ging Geoffrey Chaucer mee op de bedevaart naar Canterbury die plaatsvond van 16 tot 20 april 1387. Chaucer en 29 andere pelgrims verzamelden in herberg “De Wapenrok”. Het schrijn van de heilige Thomas Beckett in Canterbury was hun einddoel. Harry Bailly, de waard van “De Wapenrok”, stelde voor om tijdens de bedevaart een spelletje te spelen. Elke pelgrim moest twee verhalen tijdens de heenreis en twee verhalen tijdens de terugreis vertellen. Het beste verhaal zou een gratis avondmaal winnen. De prijs werd nooit uitgereikt, want toen Chaucer in 1400 stierf, waren zijn Canterbury Tales verre van voltooid. Hij laat ons alleszins een schat aan filosofische, komische en erotische verhalen na. Kortom, voor elk wat wils. En die schat willen wij gebruiken… om u te vermaken.
Het toneelspel is interactief: de toeschouwers spelen allemaal pelgrim. Ze krijgen bij het begin van het stuk een kaartje. Wie wil mag zich zelfs verkleden. Sommige toeschouwers kunnen een rol krijgen. Dat houdt het volgende in:
Een stevige drinker, in het stuk speelt hij de molenaar, wordt voortdurend van drank voorzien. Er kan geboerd en geschreid worden aan tafel. Een preutse man of vrouw mag beschaamd reageren op de pikante verhalen. Iemand met een onbedaarlijke lach mag proberen de rest van het publiek mee te slepen. Sommige toeschouwers worden er een beetje doorgesleurd. Zij mogen zich uiteraard verdedigen. Andere suggesties zijn welkom en worden op uw vraag uitgewerkt.
Op het einde van het stuk kiezen de aanwezigen het beste verhaal eruit. Hij of zij die aan de inkom dit kaartje getrokken heeft, wint een fles bier of wijn. Tijdens de voorstelling mag er dus best gegeten en gedronken worden.
Er zijn een aantal rekwisieten nodig, maar een decor is niet vereist. De belichting bestaat uit kaarsen die op de tafels worden gezet.

Er bestaan 3 versies van het theaterstuk: een eerste voor een man en een vrouw, een tweede voor 2 mannen en een laatste voor 2 mannen en een vrouw. Het is deze laatste versie waarvan u de integrale tekst kunt lezen, als u klikt op de titel van dit artikel. De andere versies kunnen u ter lezing doorgestuurd worden na een eenvoudig mailtje via het contactformulier.

OPVOERINGSVOORWAARDEN:
Om dit stuk op te voeren is de geschreven toestemming van de auteur vereist, verkrijgbaar via het contactformulier. Nadien is uw gezelschap de gebruikelijke opvoeringsrechten verschuldigd aan Sabam.

Proloog

Canterburylied
Wanneer april zijn zoete buien stort
En tal van vogels hun lenteliedje fluiten.
Dan komen pelgrims met bestemming Canterbury
Met hun dertigen allemaal buiten.
Arm, rijk, leek en pastoor,
Dik, dun, ridder of sloor.
Zij baden tot de martelaar die zieken
Redde van een moordend doodsgevaar.
Thomas Beckett was zijn naam.
Alle Britten kenden zijn faam.
Zij kwamen in een kroeg “De Wapenrok” tesaam.

WAARD: Welkom, mensen allemaal! Welkom in mijn herberg “De Wapenrok”. Ik kan me misschien beter even voorstellen. Mijn naam is Harry Bailley, ik ben de waard van deze kroeg.
Zijn jullie klaar om samen met mij op pelgrimstocht naar Canterbury te vertrekken? (Hij stelt enkele vragen aan de toeschouwers.) Waarom gaat u op bedevaart? Ach, ik zie het al. Uw geliefde is ernstig ziek en u wil bidden voor haar (of zijn) genezing. Bid maar niet te hard, misschien bent u wel beter af zonder haar (hem). Ik kan al raden waarom u meegaat, mevrouw. U gaat naar Canterbury om de zonde des vlezes, die u meermaals bedreven hebt, op te biechten. Meneer, uw boeventronie verraadt onmiddellijk waarom u op pelgrimstocht gaat. U hebt een zware misdaad gepleegd en moet daarvoor boeten. Wat hebt u precies mispeuterd? Personeel bedrogen, uw baas bestolen of geslapen op het werk? Gegroet, zuster! Ik weet waarom dit tante nonneke naar Canterbury gaat, zij is heimelijk verliefd op de heilige Thomas Beckett. Helaas, zuster, hij is al een paar honderd jaar dood. Iedereen, van de armste sloeber tot de rijkste dikke nek, gaat naar het schrijn om er tot de heilige Thomas te bidden.
Geef toe, beste mensen, in de grond is een bedevaart maar een saaie bedoening. Daarom stel ik voor om onderweg een spelletje te spelen. Iedereen vertelt een verhaal. Op het einde kiezen we het beste eruit. De verteller van dat verhaal krijgt een gratis avondmaal.
Gaat iedereen akkoord met mijn voorstel? (Indien iemand negatief antwoordt) Goed, dan stoppen we ermee en dan betaalt u heel dit feestje. Tenzij u toch nog akkoord gaat… (Er zal nu wel een positief antwoord volgen.) Ziezo, dat is dan afgesproken.
GERECHTSBODEL: Harry Bailly, je verveelt de mensen met je gepreek. Zie je dan niet dat deze arme man dorst heeft? Wat voor een waard ben jij?
WAARD: Wees gerust, ik geef de molenaar onmiddellijk een kruik bier. Als je bier wil, beste kerel, roep dan gewoon “bier” en ik bezorg het je. (De waard haalt een pint bier en geeft dat aan de molenaar.)
GERECHTSBODEL: Ja, geef hem maar goed en veel te drinken, dan vertelt hij straks zeker een gepast verhaal. (Hij kiest iemand uit het publiek.) U kan ons zeker iets vertellen over alle mannen die aan uw voeten of iets hoger hebben gelegen, mevrouwtje. Ontken het maar niet. Ik zie het aan uw tanden. Die staan een beetje uit elkaar en dat wijst op een erotische natuur. Wij zouden goed bij elkaar passen, mevrouw. Of is het nog juffrouw?
VROUW UIT BATH: Val de mensen toch niet zo lastig, gerechtsbodel. Het wordt tijd het spel begint. Heeft er iemand iets op tegen dat ik het eerste verhaal vertel?
WAARD: Ik ben benieuwd waarmee jij ons gaat amuseren.
VROUW UIT BATH: Ik ga aantonen dat het huwelijk voor de vrouwen alleen maar gejammer en miserie meebrengt.
GERECHTSBODEL: Wat bazel jij nu allemaal? Ik ben pas twee maanden geleden gehuwd, maar wat ik in die korte tijd allemaal heb meegemaakt, is ongelooflijk.
VROUW UIT BATH: Durf jij na amper 2 maanden huwelijk over ervaring spreken? Ik ben sinds mijn twaalfde verjaardag ik al vijf keer getrouwd.
WAARD: (Tot het publiek) Weten jullie waarom meisjes op hun twaalf jaar mogen trouwen en jongens maar op hun vijftiende? (Even reacties afwegen) Omdat onkruid sneller groeit. Getrouwde mannen, opgelet! Want je wordt al gauw een flink stel hoorns gezet!
VROUW UIT BATH: De mannen zijn ontrouw en ze steken op het op de vrouw. Luister liever naar mijn wijze woorden. Jullie kunnen er iets van leren.
WAARD: Ik heb wel zin om van jou iets te leren. (Hij wil haar vastpakken.)
VROUW UIT BATH: Blijf van mijn lijf! Denk jij nu echt dat ik van niets vies ben? Ik heb geen zin om het bed met jou te delen. Maar misschien zit er hier in het publiek wel iemand anders op mij te wachten. Wees gerust, een zesde echtgenoot is ook welkom. Ik weet goed wat de mannen te bieden hebben en wat ze niet te bieden hebben. Weet u het ook, mevrouw?
GERECHTSBODEL: Ik weet het ook! De vrouwen zijn erin gespecialiseerd hun gebreken te verbergen tot ze getrouwd zijn. (Hij richt zich tot een toeschouwer.) Heb ik gelijk of heb ik gelijk, meneer?
WAARD: Wie van jullie gaat er binnenkort trouwen? (Hij richt zich tot het koppel dat zich eventueel aanmeldt.) Luister dan goed, vooral de man. Het is nog niet te laat om van gedachten te veranderen. (Als er zich niemand aanmeldt:)Verstandige mensen, vanavond. Tenzij ze al getrouwd zijn, natuurlijk.
VROUW UIT BATH: (Ze kiest iemand uit het publiek.) Bent u al getrouwd, meneer? (Bij een positief antwoord) Spijtig, want u bent een ferrme bink. (Bij een negatief antwoord) Misschien kunnen we straks afspreken en wie weet staan we binnenkort samen voor het altaar. God zet in de bijbel nergens een halt op het aantal huwelijken. Waar gebood hij maagdelijkheid? Als er geen zaad mag gezaaid worden, hoe kan de maagdelijkheid dan groeien? Ik heb alleszins geen zin om me jaren te onthouden. Ik wil van het leven en van de verboden vruchten genieten.
WAARD: Laat me van jouw levenservaring genieten. (Hij grabbelt haar weer vast.)
VROUW UIT BATH: Blijf met je poten van mijn lijf, heb ik je gezegd.
GERECHTSBODEL: (Tot de waard) Volgens mij valt ze meer voor mij. (Nu pakt hij haar vast.)
VROUW UIT BATH: (Ze slaat hem van zich af.) Voor jou? Jij mag al blij zijn dat er op deze aardkloot één vrouw rondloopt die jou wil begeren.
GERECHTSBODEL: (Hij richt zich tot de jongeman die binnenkort gaat trouwen.) Denk vooral niet dat jouw toekomstige vrouw anders is.
WAARD: Bovendien hebben vrouwen van de Schepper twee te duchten wapens meegekregen… (De gerechtsbodel laat zien dat hij aan borsten denkt.) …tranen en leugens.
VROUW UIT BAH: Je vergeet er nog één. Wij hebben van Onze-Lieve-Vrouw een lichaam gekregen waarmee we kunnen draaien en schudden. Dames, laat de mannen jammeren, kreunen en in hun handen wrijven. Maar geef niet te snel toe aan hun pleziertjes.
GERECHSBODEL: Bij mijn vrouw valt er weinig plezier te beleven. Zelf zegt ze nochtans dat ze mijn vreugde en zaligheid is. Maar als de duivel met haar zou trouwen, hij zou het onderspit moeten delven.
VROUW UIT BATH: Wees daar maar zeker van… Genoeg gezeurd. Ik begin aan mijn verhaal en ik zal als vrouw zeker mijn mannetje staan.

Verhaal van de vrouw uit Bath
VROUW UIT BATH: Vroeger was de wereld veilig voor vrouwen. Ze konden met een gerust hart gaan wandelen. Niemand wou hun bloempje ongevraagd plukken. Alleen de monniken lagen op de loer. Maar als die een vrouw aanranden, dan is het niet onkuis, want zij doen het met een gewijde scepter. Nu hebben echter alle mannen het op ons lijf gemunt, behalve onze eigen echtgenoten. Want ik zeg altijd: “Mannen doen alles voor een vrouwenlijf, behalve voor dat van hun eigen wijf!”
(Tot iemand uit het publiek) Heb ik gelijk of heb ik gelijk, mevrouw?
(DEZE ZIN KAN EEN SOORT STOPZIN WORDEN VOOR DE VROUW UIT BATH!)
Dat kan de pret echter niet bederven. Er zijn mannen genoeg op deze aardkloot waarmee we ons kunnen amuseren. Waarom hebben wij anders onze geslachtsorganen gekregen? Ze dienen niet alleen om te plassen of om het verschil tussen man en vrouw te maken. De Goede Vader heeft ze ons gegeven om plezier te maken en ik gebruik mijn instrumenten zoals de Schepper ze bedoeld heeft. Ik heb geen enkele van mijn vijf mannen gespaard. Zij moesten ’s morgens en ’s avonds hun schulden betalen. Ik had de macht over hun lichaam, niet zij. Geef toe, mevrouw, dat ik het dan ver gebracht heb.
Vrouwen, ik zal jullie nu een paar van mijn technieken verklappen. Mannen, luister goed, want jullie kunnen er ook iets uit leren.
Eerst geef je een man ongelijk. Geen enkele vent kan immers zweren en liegen als een vrouw. Probeer voortdurend te bewijzen dat de man in fout is. Geen enkele vesting houdt stand als ze onophoudelijk bestookt wordt. Vergeet ook niet voortdurend te klagen en slinger hem zo vaak mogelijk verwijten naar zijn hoofd.
“Waarom bezoek jij de buurvrouw (je collega) steeds? Ben je verliefd op haar? Jij geeft al ons geld aan de buurvrouw (je collega) uit en ik heb zelfs geen geld om fatsoenlijke kleren te kopen. En als ik eens iets voor mezelf koop, dan scheld je me uit voor het vuil van de straat. Vrouwen doen nooit iets goed in de ogen van hun man. Is een vrouw knap, dan zegt hij dat ze overspelig is. Staan haar ogen dwaas, dan beweert haar echtgenoot dat ze naar elke man lonkt.
GERECHTSBODEL: (Tot een vrouwelijke toeschouwer) Amai, mevrouw, uw ogen staan dwaas.
VROUW UIT BATH: Wacht, ik ben nog niet uitgepraat! Volgens de mannen zijn er slechts drie dingen die hen het huis uit drijven: brand, een huis dat instort of een scheldende vrouw. Maar waarom zeggen ze nooit eens hoe mooi wij zijn of waarom vergeet bijna elke man de verjaardag van zijn vrouw?
GERECHTSBODEL: (Tot een mannelijke toeschouwer) Wanneer verjaart uw vrouw, meneer? Als u daar zolang over moet nadenken, dan bent u er ook zo eentje die haar verjaardag vergeet.
VROUW UIT BATH: Mannen zijn leugenaars, allemaal… (Tot een mannelijke toeschouwer) Kijk niet zo onschuldig, meneer. U zal ook wel een leugenaar zijn.
Vrouwen moeten niet in een kastje opgesloten worden. Wij kunnen niet van een man houden die ons geen vrijheid geeft. Moeten vrouwen dan alles slikken? De mannen doen alsof wij uitschot zijn. Maar in werkelijkheid sloven wij ons uit om het jullie, de heren van de schepping, naar je zin te maken.
Met dergelijke woorden hield ik mijn drie mannen in bedwang. De aanval is nog steeds de beste verdediging. God heeft de vrouwen niet zomaar leugens en tranen als wapens gegeven. In bed weigerde ik hun pleziertjes. Ik liet hen eerst voor mijn talenten betalen en pas daarna mochten zij hun gangen gaan.
Nu zal ik jullie over mijn vijfde echtgenoot vertellen. Ik leerde Johnny kennen net voor Daniël, mijn vorige man, stierf. Johnny was twintig en ik was veertig. Enkele weken na de begrafenis van Daniël trouwde ik met mijn Johnny. Ik gaf hem al mijn geld en grond. Dat was niet verstandig, maar ik volgde mijn hart en vooral mijn wellust. Had ik gelijk of had ik gelijk, mevrouw?
Johnny kon heel goed vleien en was ongelooflijk hevig in bed. Helaas gunde hij me geen pleziertjes. Ondanks al mijn theorieën dicteerde hij de wet. Hij gaf me regelmatig een pak rammel. Zo sloeg hij me eens omdat ik een blad uit zijn boek had gescheurd. Door die slag ben ik nu aan één kant doof. Het boek heette “Theophrastus en Valerius”. Het staat vol verhalen over vrouwen die hun man in het ongeluk storten.
Op een avond zat Johnny met zijn boek bij het vuur. Eerst las hij hoe Eva heel de mensheid in het ongeluk stortte. Daarna vertelde hij hoe Xantippe goot een pispot over Socrates uitgoot. In het boek stond zelfs een verhaal over een vrouw die een nagel door de hersenen van haar man sloeg toen hij sliep.
Johnny sprak meer kwaad over vrouwen dan er gras op aarde groeit. Volgens het boek kunnen mannen hun huis beter delen met een leeuw of een draak dan met een vrouw die alleen maar kijft.
Ik maakte me kwader en kwader. Daarom pakte ik het af en scheurde er drie bladzijden uit. Ik gaf Johnny een harde trap zodat hij achterover in het vuur viel. Hij sprong recht als een waanzinnige leeuw en sloeg op mijn hoofd tot ik op de grond viel. Toen Johnny mij daar voor dood zag liggen, wilde hij wegvluchten.
“Blijf hier, schurk!” riep ik uit. “Jij wil me vermoorden om mijn land en bezittingen te kunnen erven.” Hij knielde naast mij neer en zei vriendelijk: “Het spijt me, mijn liefste. Ik zal je nooit meer slaan. Vergeef het me, alsjeblief.”
Omdat hij zo mak was, kwam ik even recht en sloeg hem op de wang. “Ziezo, we staan gelijk en laat me dan nu rustig sterven,” voegde ik eraan toe. “Mijn lieve vrouw, niet dood gaan,” smeekte Johnny, “ik zal je alles geven.” Dat moest ik horen. Op die manier kreeg ik ook mijn vijfde onder de knoet.

BALJUW: Wat een onzin…
VROUW UIT BATH: Oordeel niet te snel, baljuw, mijn verhaal heeft ook nog een moraal.
BALJUW: Ik ben benieuwd welke moraal deze onzin kan hebben.
VROUW UIT BATH: Geef ons jonge, sterke en sexuele mannen die niet te lang leven zodat wij nog kunnen hertrouwen. Zend snel de pest naar mannen die hun vrouwen overtroeven.
BALJUW: Ik vond in jouw verhaal een andere moraal. Als een man lang wil leven, dan kan hij zich beter niet in het huwelijksbootje begeven. Heb ik gelijk of heb ik gelijk, meneer?
VROUW UIT BATH: Bent u getrouwd, baljuw?
BALJUW: Gelukkig niet! Ik geniet teveel van mijn vrijheid en vrijheid gaat zelden met een huwelijk gepaard.
GERECHTSBODEL: Had ik dat maar enkele maanden vroeger geweten!
VROUW UIT BATH: (Tot de gerechtsbodel) Jouw vrouw hoeft alleszins geen overspel te vrezen, daarvoor heb jij een veel te lelijk wezen.
BALJUW: Lelijkheid is inderdaad de beste bewaker van de kuisheid.
GERECHTSBODEL: De trouw van mijn vrouw heeft nog een andere reden. Tot nu toe vond ze op heel de wereld geen tweede man die haar aardig vond.
VROUW UIT BATH: Hoe komt dat?
GERECHTSBODEL: Door haar grote, vuile mond en nog veel andere gebreken. (Hij richt zich tot de man van het koppel dat op trouwen staat.) Bent u nog steeds van zin te trouwen? (Bij een negatief antwoord) Dat is geweldig nieuws, dan heb ik toch één man van de ondergang gered. (Bij een positief antwoord) Ik heb je alleszins voldoende gewaarschuwd. En denk eraan: trouwen is houwen.
VROUW UIT BATH: Als een man door zijn vrouw bedrogen wordt, dan is dat ook zijn eigen schuld.
BALJUW: Wat bazel je nu allemaal?
VROUW UIT BATH: Hij had maar een oudere vrouw moeten kiezen. Wie met een oudere vrouw trouwt, hoeft geen overspel te vrezen.
BALJUW: Daar ben ik nog niet zo zeker van. Er zijn altijd jonge snaken die op een oude knar willen leren rijden. Ik zal er dadelijk iets over vertellen. Mijn verhaal bewijst bovendien dat een vrouw haar schaamte aflegt zoals ze een hemd uitdoet, en geef toen meneer, dat is vlug.
GERECHTSBODEL: Voor jij aan je verhaal begint, wil ik eerst en pint. De molenaar hier staat ook weer droog. Geef hem snel nog wat bier. Dat zal hem inspiratie geven voor als hij straks een verhaal moet vertellen.
BALJUW: Bedien jezelf, zou ik zeggen, want ik begin te vertellen.

Verhaal van de baljuw:
BALJUW: In Trumpington leefde eens een molenaar, Sijmekin genoemd. Hij was zo sterk als een beer. Sijmekin was een tiran en een dief. Hij bedroog zijn klanten waar ze bijstonden. De molenaar had een edele vrouw, van geboorte althans. Samen hadden ze een zoontje van zes maanden oud en een bloedmooie dochter.
De molenaar deed zaken met het college van Cambridge. Meestal kwam de econoom om het graan van de school te laten malen. Toen de man doodziek te bed lag, stuurde hij twee studenten naar de molenaar. John en Alan zwoeren dat ze zich niet zouden laten bedriegen. Sijmekin nam zich echter voor om zoveel mogelijk van hen te stelen. Op een onbewaakt moment maakte hij het paard van de studenten los. Dat liep hinnikend weg, op zoek naar een wilde merrie.
De molenaar zei niets en werkte heel de dag voort. Toen John en Alan de zakken meel op hun paard wilden laden, merkten ze dat het er vandoor was. De studenten waren in paniek en lieten hun graan onbewaakt achter.
De vrouw van de molenaar wees in welke richting ze het paard had zien weglopen. John verweet Alan dat hij het paard niet goed had vastgemaakt. Al ruziënd liepen ze naar het moeras. Van zodra ze uit het zicht verdwenen waren, schepte de molenaar een deel van hun meel uit de zak.
Het paard terugbrengen was geen gemakkelijke klus. Toen Alan en John terug bij de molen kwamen, werd het al donker. Ze vroegen aan de molenaar of ze konden blijven slapen, want de twee studenten hadden schrik om onderweg overvallen te worden. Ze mochten in de woonkamer overnachten, want er was nergens anders plaats in de molen. John en Alan bestelden een maaltijd. De molenaar nam zich voor om de studenten fors voor hun kost en inwoon te laten betalen.
Bij de maaltijd werd er stevig gedronken. Toen was het bedtijd. Iedereen sliep in dezelfde kamer. Nachtkledij hadden ze niet en de drank deed zijn werk. De molenaar snurkte zo luid dat John en Alan er niet van konden slapen.
Alan lag te woelen. Hij was helemaal opgewonden. Hij wilde kost wat kost bij de dochter van de molenaar slapen. Zij zag er niet onaardig uit. Bovendien was zij goed voorzien van oren en poten! “Stel je voor dat Sijmekin wakker wordt, hij maakt je kapot!” probeerde John hem tegen te houden. Alan luisterde niet naar zijn goede raad en kroop in bed bij het meisje. Hij legde zijn hand op haar mond zodat ze niet kon gillen. Het meisje verzette zich echter niet tegen zijn liefkozingen en ze werden snel één.
John jammerde stilletjes. Wat een kans had hij laten schieten! Toen de vrouw des huizes opstond om te gaan pissen, kreeg hij plots een idee. Hij nam de wieg weg, die naast het bed van de molenaar en zijn vrouw stond, en zette die naast zijn eigen bed. De vrouw kwam terug en zocht in het donker naar de wieg. Toen ze die vond, kroop de molenaarsvrouw in het dichtst bijzijnde bed. John wachtte even en besprong haar dan. Hij bezorgde haar een nacht zoals ze er nog nooit één beleefd had.
Toen het begon te schemeren, nam Alan afscheid van zijn meisje. De molenaarsdochter wenste hem een goede thuiskomst. Ze vertelde ook nog waar de studenten het graan konden vinden dat haar vader uit hun zak gestolen had.
Alan wilde zijn eigen bed opzoeken maar stootte tegen de wieg. Alan nestelde zich in het eerstvolgende bed dat hij tegenkwam, want hij dacht dat de wieg nog steeds naast het bed van de molenaar stond. Hij meende dat Alan naast hem lag en fluisterde: “Word wakker, slaapkop, ik heb een geweldige nacht beleefd met de dochter van de molenaar terwijl jij hier lag te slapen.” De molenaar schrok wakker en brulde: “Schurk! Daar zal je voor boeten.”
Ze begonnen te vechten. Alan gaf de molenaar een klap zodat die struikelde en rugwaarts op zijn vrouw belandde. Zij begon meteen te gillen. John sprong onmiddellijk uit zijn bed en zocht naar een stok om tussenbeide te komen. De molenaarsvrouw wilde dat ook en wist onmiddellijk waar ze moest zoeken. Ze sloeg met de stok op de twee vechtersbazen en trof de kale knikker van haar man. Die riep uit dat hij stervende was en zakte in elkaar.
De studenten trokken snel hun kleren aan, graaiden de zakken meel mee, ook het deel dat de molenaar achtergehouden had, en vertrokken.
De molenaar kreeg een flinke les. Hij gaf de studenten gratis kost en inwoon. Sijmekin kreeg geen cent voor het malen van hun graan. Bovendien hield hij nog een flinke buil aan hun bezoek over. Gelukkig hielden zijn vrouw en dochter niets over aan het bezoekje van John en Alan.

VROUW UIT BATH: Wie straks op dit verhaal stemt, die krijgt het volgens mij met de molenaar aan de stok.
BALJUW: De waarheid kwetst.
VROUW UIT BATH: Als de molenaar jou maar niet kwetst, baljuw. Hij is groot en sterk. Als je in zijn handen terechtkomt, dan pas je nog net in een zak meel.
BALJUW: De molenaar heeft al zoveel bier naar binnen gekapt, dat hij nog maar de helft hoort van wat wij zeggen.
VROUW UIT BATH: Ik hoop het voor jou.
GERECHTSBODEL: Breng hem nog snel een pint bier, baljuw. Dan houdt hij zich kalm en terwijl maken wij plezier. (De gerechtsbodel vult het glas van de molenaar nog eens bij.)
VROUW UIT BATH: Ik ben benieuwd waarover jij gaat vertellen, gerechtsbodel.
GERECHTSBODEL: Ik sta te popelen om een monnik door het slijk sleuren.
BALJUW: Een goed idee. Zij doen wel alsof ze voor ons heil bidden. Maar ondertussen rijven ze al ons spaargeld binnen.
GERECHTSBODEL: Terwijl ze in het geniep onze vrouwen beminnen.
VROUW UIT BATH: Ze hebben allemaal wel een vroom gezicht, maar hun daden zijn vaak geilig in plaats van heilig.
BALJUW: En jij kan het weten! Jij hebt waarschijnlijk al meerdere monniken van hun voorraad verlost.
VROUW UIT BATH: Zij zwaaien maar al te graag met hun kwispel in het rond.
BALJUW: Monniken prijzen niet alleen Onze-Lieve-Heer. Ze prijzen ook zichzelf aan. Zo beweren ze dat hun zaad de kwaliteit beter bewaart omdat het langer werd opgespaard.
GERECHTSBODEL: Als zaad echter te lang rijpt, dan wordt het rot.
BALJUW: (Hij gaat naar een tafel waar enkele vrouwen bij elkaar zitten.) Vergeet dat niet, dames!
VROUW UIT BATH: De monniken verlossen me niet alleen van mijn voorraad zonden, ze plunderen ook de voorraadkast.
GERECHTSBODEL: Iedereen weet dat monniken steeds aankloppen tegen etenstijd. Hun lijfspreuk luidt: “Je kan beter optrekken met mensen die je buik kunnen spekken.”
BALJUW: Daarom steken ze zo goed in het vet. (Hij kiest iemand uit het publiek.) Jij bent ook niet bepaald vroom van buik. Elke kok heeft bij jou succes. Vergeet niet te boeren als het smaakt. Dat is het grootste compliment dat je een gastheer kan maken.
GERECHTSBODEL: Of ben jij het type dat de lucht liever langs achter laat ontsnappen? (Hij kiest iemand uit het publiek.) Zoals die meneer daar…
BALJW: Genoeg getreuzeld, gerechtsbodel. Laat liever een verhaal uit je mond ontsnappen.
GERECHTSBODEL: Met alle plezier! Mensen zet jullie schrap, want mijn verhaal is bedoeld als grap.

Verhaal van de gerechtsbodel:
GERECHTSBODEL: In Yorkshire ligt een klein dorpje dat Holdernesse heet. Op een dag deed een monnik, Fransiscus genaamd, in dat dorp zijn ronde. Hij had net in de kerk gepreekt en de mensen aangezet tot het geven van een gulle gift. Als de mensen genoeg gegeven hadden, ging hij samen met zijn dienaar weer op pad. Kwam hij voorbij een huis, dan bedelde Fransiscus daar om kaas, meel of koren. De dienaar droeg de zak waarin alle giften gestoken werden en kraste de namen van hun weldoeners in een wassen tafeltje. Zogezegd om regelmatig voor hun heil te kunnen bidden… Maar ze waren amper het huis uit of de namen van de milde schenkers werden gewist.
Pater Fransiscus trok in Holdernesse rond tot hij een boerderij bereikte. De eigenaar, een zekere Thomas, lag ziek te bed. Vooraleer de monnik binnenging, stuurde hij zijn dienaar naar de stad om een slaapplaats voor hen te zoeken. Thomas beklaagde er zich over dat hij de monnik zo weinig zag. Fransiscus zei echter: “Ik heb de laatste tijd uren besteed aan het bidden voor jouw zaligheid.”
Op dat moment kwam zijn vrouw binnen. De monnik kuste haar en zei dat zij ongetwijfeld de mooiste vrouw was die hij kende. Zij legde dat compliment naast zich neer en zei : “Geef Thomas maar eens goed naar zijn voeten. Hij is zo kregelig als een pissebed. Ik dek hem ’s nachts lekker warm toe en toch doet hij niets anders dan knorren.” “Thomas!” zei Fransiscus streng, “daar zullen we het zo dadelijk eens over hebben.” “Bedankt, eerwaarde,” zei de vrouw, “vertel me eerst nog even wat u wil eten.” “Ik ben al tevreden met een portie kippenlever, geroosterde varkenskop en wat brood. Het mag eenvoudig blijven. Ik haal mijn voedsel uit de bijbel.”
Voor ze de kamer verliet, zei de vrouw ook nog: “Ongeveer 14 dagen geleden, net na uw vorige bezoek, is onze baby gestorven.”
“Ik weet het. Ik heb in het klooster een visioen van zijn dood gehad. Een half uur na zijn dood zag ik in een nieuw visioen uw kind ten hemel varen. Alle broeders schreiden en we hebben Onze-Lieve-Heer bedankt voor zijn visioen. Vergeet niet dat de gebeden van broeders en priesters meer invloed hebben bij God dan de gebeden van stervelingen. Wij geestelijken begeren vasten en reinheid terwijl het gewone volk zich te goed doet aan voedsel, drank en nog lagere lusten. Daarom luistert Christus meer naar onze gebeden. Net zoals een havik plots de lucht inschiet, zo schieten de gebeden van monniken en priesters de lucht in, recht naar de oren van Onze-Lieve-Heer.”
De vrouw verliet enigszins gerustgesteld de kamer, maar Thomas jammerde: “Ik heb het voorbije jaar hopen geld aan allerlei soorten fraters gegeven. Is dat dan allemaal verloren?”
“Thomas toch! Je had je alleen tot onze congregatie moeten richten. Dacht je dat het niet zou helpen als alleen ons broederschap voor jouw heil bad? Wat is een duit nog waard als hij in twaalf verdeeld wordt? Een man die niet kan klagen over zijn dokter, loopt toch ook niet naar andere dokters. Je bent ziek omdat je onze gemeenschap te weinig gegeven hebt. Gelukkig is alles nog niet verloren, Thomas. Je kan nog steeds geld geven voor de bouw van onze kerk. Kerkenbouw staat namelijk zeer hoog aangeschreven bij God. Maar dan moet je wel stoppen met op je vrouw te kijven. Denk aan de spreuk: “Ga thuis niet als een leeuw tekeer, wees voor uw dienaars geen despotisch heer en zorg ervoor dat een vriend nooit uw woning mijdt.” Vergeet niet dat toorn een van de zeven hoofdzonden is. God houdt er niet van. Als je niet beseft dat toorn haar eigen ondergang voorbereidt, luister dan maar eens naar wat een deugdzame ridder overkwam.
Cambyses was een toornig man en een dronkaard. Een deugdzame ridder zei ooit eens tot hem: “Dronkenschap staat niemand, zeker geen edelman. Dronkenschap berooft je van je kracht en zorgt ervoor dat je niet meer juist kan denken.” Cambyses zei echter: “Ik zal bewijzen dat wijn op mijn kracht en verstand geen vat heeft.” Hij dronk honderd keer meer dan hij ooit gedronken had. Toen liet die woedende heiden het zoontje van de ridder halen. De jongen moest voor de troon blijven stilstaan. Cambyses nam een boog en legde aan. Zijn pijl doorboorde het hart van het onschuldige kind. Daarna vroeg hij: “Heb ik nu een vaste hand of niet? Zijn mijn ogen door de wijn verzwakt?” De ridder antwoordde niet meer. Wat kon hij nog zeggen: zijn kind was dood.
Denk aan het verhaal van Cambyses en laat je woede varen, Thomas. Vertrouw mij dan nu in de biecht al je zonden en geheimen toe.”
Thomas zei echter: “Nee, want ik heb vandaag al bij meneer pastoor gebiecht.”
De monnik gaf het zo vlug niet op. “Geef me dan wat geld voor ons klooster. De andere mensen leven welgesteld terwijl wij op mosselen en oesters moeten leven. We staan al heel wat in het krijt. Zonder steun zit er niets anders op dan onze boeken te verkopen. God alleen weet waar dit gaat eindigen. Vergeet niet dat je de wereld makkelijker van de zon kan beroven dan van ons, monniken. Wij hebben al heel wat goed werk verricht.”
Thomas was het gezeur van de monnik meer dan beu en zei: “Ik zal je iets geven. Op één voorwaarde… U moet mijn gift eerlijk verdelen zodat elke monnik evenveel krijgt.”
“Dat zweer ik,” zei Fransiscus glunderend.
“Goed dan… Glijd met je hand langs mijn rug naar beneden. Onder mijn achterste vind je iets wat ik speciaal voor jou bewaard heb.”
Fransiscus zocht onder het zitvlak van Thomas naar geld, maar die liet op dat moment een formidabel luide scheet. De monnik gilde het uit: “Pummel! Jij hebt me zwaar beledigd. Daar zal je voor boeten.”
Pater Fransiscus liep belust op wraak weg. Hij knarste met zijn tanden en keek rond als een wild zwijn. (Tot iemand uit het publiek) Inderdaad, zo ongeveer.
De monnik begaf zich naar het huis van een rijke, wijze edelman waar hij wel vaker op bezoek ging. Die zag onmiddellijk dat er iets gebeurd was. “Zet je en vertel me wat er aan de hand is. Ik zal zien wat ik voor jou kan doen, eerwaarde vriend.”
“Ik ben beledigd,” zei pater Fransiscus, “en ik niet alleen, heel de congregatie met mij.”
De monnik vertelde hoe Thomas hem voor scheet… euh… voor schut gezet had. De vrouw van de edelman luisterde mee en zei op het einde van het verhaal: “Om zoiets zou ik me niet druk maken. Die boerenpummel deed gewoon wat boerenpummels doen. Moge God hem ongeluk brengen.”
De edelman dacht diep na en zei toen: “Ik weet niet wat die man bezield heeft. Zou de duivel in hem gevaren zijn? Het is wetenschappelijk echter onmogelijk de klank en de stank van een scheet eerlijk te verdelen.” De monnik eiste kost wat kost gerechtigheid. Een dienaar die alles gehoord had stelde het volgende voor: “Laat in de conferentiezaal van het klooster een karrenwiel met twaalf spaken brengen. Als ik me niet vergis, dan zijn er in jullie convent 12 paters en een vader abt.” Fransiscus knikte instemmend. “Plaats aan elke spaak een monnik en laat hem met zijn neus tegen het wiel knielen. Vader abt moet op de navel van het rad plaatsnemen. Laat dan de boerenpummel binnenkomen met een pens stijf gespannen als een trom. Zet hem op de navel van het rad. Daar moet hij een luide scheet laten. Volgens de wetten van de natuurkunde krijgt elke pater dan evenveel klank en stank. De abt mag voorproeven. Zo hoort het ook, want als man van eer moet hij eerst bediend worden.”
De edelman en zijn vrouw vonden dat een goed voorstel en ze beloonden hun bediende met een nieuwe toga.

NON: God zegene dit gezelschap! Ik ben naar hier gespurt om samen met jullie te kunnen reizen. Ik onderneem net als jullie een bedevaart naar Canterbury en het is voor een vrouw altijd veiliger om in groep te reizen.
GERECHTSBODEL: Hoe meer zielen, hoe meer vreugd! Er is maar één voorwaarde om bij ons te mogen aansluiten.
NON: En die is?
BALJUW: U moet een verhaal vertellen.
NON: Ik vrees dat mijn verhalen jullie niet zullen interesseren.
GERECHTSBODEL: Toch wel… Vertel een mooi en stichtelijk verhaal, dan weten wij meteen hoe het moet.
NON: Ik kan het niet zo goed uitleggen. Misschien moeten jullie mijn beurt maar overslaan.
BALJUW: Nee, wij laten u allen toe tot ons gezelschap als u ons met een vroom verhaal de hemel in prijst.
NON: Goed dan, ik zal mijn best doen maar wees niet boos als ik niet aan uw eisen voldoe.

Het verhaal van de non
NON: Toen Arthur koning was, leefde er in Engeland een ridder die met volle teugen van het leven genoot. Tijdens een van zijn tochten ontmoette hij een meisje dat alleen in het bos wandelde. Ondanks al haar protest verkrachtte hij deze prille maagd. (De non slaat een kruisteken.) De koning ontving heel wat smeekbeden om de schaamteloze ridder te onthoofden. Hij stond al met één been in het graf toen de koningin en enkele andere dames de koning om genade smeekten. De vorst garandeerde zijn gemalin dat zij over het leven van de onwaardige ridder kon beschikken.
De koningin zei tot de zedeloze zondaar: “Je leven wordt gespaard als je deze vraag kan beantwoorden. Waar verlangen vrouwen het meest naar?” Ik begrijp dat je niet onmiddellijk kan antwoorden. Trek er daarom op uit. Over precies twaalf maanden en één dag verwacht ik je hier terug met een antwoord dat ons aanstaat. Anders zal je sterven!”
De ridder vertrok en vroeg raad aan elke vrouw die hij ontmoette. (Hij stelt de vraag aan enkele vrouwen uit het publiek.) Wat denkt u, mevrouw, waar verlangen vrouwen het meest naar? (De nu volgende tekst is afhankelijk van de aangereikte antwoorden. Wordt er niets gezegd, dan is het de gerechtsbodel die de nodige antwoorden aanreikt. Die klinken zo…)
Rijkdom, mooie kleren, eerlijkheid en plezier, sex, verwend en gevleid worden, vrijheid, trouw, zo snel mogelijk weduwe worden om te kunnen hertrouwen.
Het jaar was om voor de ridder het besefte en hij wist nog steeds niet wat vrouwen het meest begeerden. Teleurgesteld reed de ridder naar huis. Aan een bosrand zag hij 24 vrouwen dansen. Hij naderde voorzichtig, maar voor de edelman hen bereikte waren ze in de lucht opgelost. Er zat alleen nog een oude vrouw. Ze vroeg wat de ridder zocht. “Ik moet vandaag sterven als ik niet kan vertellen waar vrouwen het meest naar verlangen,” zei de ridder en hij beloofde de oude vrouw rijkelijk te betalen als zij hem kon helpen.
“Vanavond zal je het antwoord weten. Maar daarna moet je doen wat ik vraag,” zei het oudje. De ridder legde zijn lot in handen van de vrouw. Ze gingen samen naar de rechtbank. Er zaten vrouwen van alle standen in de zaal om het antwoord te beoordelen. Ook de koningin was aanwezig. Zij herhaalde de vraag. Toen sprak de ridder met klare en duidelijke stem: “Een vrouw wil dezelfde macht over haar man als over haar minnaar. Dat is hun grootste wens.” De edelman knielde, boog zijn hoofd en wachtte gespannen op de uitspraak.
Alle vrouwen riepen uit: “Je leven is gered.” Toen stond het oudje op en sprak: “Majesteit, bedankt voor uw gratie. Ik ben de vrouw die het antwoord aan de ridder gaf. Hij heeft gezworen te doen wat ik hem zou vragen als het antwoord voldeed.”
“Wat verlangt u van hem?” vroeg de koningin. “Dat hij met mij trouwt.”
De ridder sloeg bleek uit. “Ik heb dat inderdaad beloofd, maar zou je niet liever mijn geld en goederen bezitten dan mijn lichaam?”
“Geen sprake van,” antwoordde de oude vrouw, “ik verkies je liefde boven je goud.”
De ridder had gen keuze, hij moest met de oude vrouw trouwen.
Er was geen huwelijksfeest. De ridder schaamde zich omdat zijn vrouw er zo oud en gerimpeld uitzag. Het moment om met haar naar bed te gaan, was aangebroken. Hij wandelde zenuwachtig heen en weer in de kamer. Het oudje vroeg: “Brengen alle ridders hun eerste huwelijksnacht zo door? Vergeet niet dat ik je leven gered heb.” “Wat is mijn leven nog waard als ik het met jou moet delen?” vroeg de ridder aan zijn bruid. “Ik ben een edelman terwijl jij lelijk, oud, arm en van lage afkomst bent.” De oude vrouw reageerde onmiddellijk. “Ik heb misschien geen geld of goud, maar ik bezit wel een rijke levenswijsheid. Een hoge afkomst erf je trouwens maar tijdelijk. Wie arm is, moet dan weer geen schrik hebben dat een dief hun goederen zal stelen. Tenslotte is armoede ook een bril waardoor men zijn echte vrienden kan zien.”
De ridder werd er stil van, maar het vrouwtje was nog niet uitgeraasd. “Jij verweet me oud te zijn, maar een echte edelman heeft eerbied voor de ouderdom. Je hoeft ook geen overspelige vrouw te vrezen, want ouderdom en lelijkheid zijn de beste bewakers van kuisheid. Wat heb je het liefst? Een jonge bruid die door je vrienden bereden wordt? Of de trouw en de nederigheid van een oude vrouw als ik?” (Ze spreekt iemand uit het publiek aan.) Wat vindt u daarvan meneer?
“Misschien verlang ik inderdaad teveel”, antwoordde de ridder. “Maar als een jongeman ’s avonds gaat slapen, dan fantaseert hij over een jonge vrouw die geurt naar het leven. Misschien verlang ik teveel. Jij bent wel oud, maar je hebt ook veel ervaring. Ik zal me in mijn lot schikken.”
“Je zal geen spijt hebben van die keuze,” zei het oudje, “ik word de bruid waar jij als jongeman van gedroomd hebt. Sluit dan nu je ogen en kus me.”
De ridder gehoorzaamde. Toen hij zijn ogen weer opende, zag hij dat zijn vrouw charmant, jong en knap was. Hij omhelsde haar en zijn hart smolt weg van liefde. Ze leefden nog lang en gelukkig.

AFLAATVERKOPER: Dat was een mooi en ontroerend verhaal, zuster.
NON: Bedankt, aflaatverkoper. Daarmee heb ik mijn plicht vervuld.
AFLAATVERKOPER: Meer dan uw plicht zelfs. We hebben er allemaal iets uit kunnen leren.
NON: Inderdaad… Wie nederig van hart is, wordt door God nooit in de steek gelaten.
AFLAATVERKOPER: Dat zijn wijze woorden, zuster.
Baljuw: Wat een gevlei! Ik heb de indruk dat jij iets van mij nodig hebt, aflaatverkoper.
AFLAATVERKOPER: Helemaal niet! Maar het noodlot brengt geestelijken en aflaatverkopers vaak samen. Wij zijn misschien geen collega’s, maar niettemin horen kloosterzusters en aflaatverkopers samen zoals de schil bij een appel hoort.
BALJUW: Zoals een achteruitstekend gat bij een baviaan hoort, lijkt me een betere vergelijking.
AFLAATVERKOPER: U zorgt ervoor dat de mensen in de hemel komen en ik laat hen daarvoor betalen. (Hij toont een zijden doekje.) Wie is er geïnteresseerd in deze sluier? Hij werd nog gedragen door Onze-Lieve-Vrouw. Of was het door de boetvaardige zondares? Wie deze sluier in huis heeft, zal zijn oogst verveelvoudigd zien. Voor enkele zilverstukken is dit wondermiddel van u, meneer!
BALJUW: Koop het niet, beste mensen, de aflaatverkoper heeft deze vod gewoon uit het nachthemd van zijn vrouw gesneden.
AFLAATVERKOPER: (Hij toont nu een glazen bokaal met wat vocht erin.) Elke man die ’s morgens op zijn nuchtere maag een slok van deze wonderdrank neemt, is nooit meer jaloers. Ook al weet hij dat zijn vrouw hem met twee of drie geestelijken bedriegt.
NON: Wie is hier de bedrieger?
AFLAATVERKOPER: (Hij toont een bot.) Dit schouderbeen van een schaap werd ondergedompeld in een heilige bron. Het kan dieren van de pokken of het schurft genezen. Ik heb dit bot van de Goede Vader zelf gekregen. Op een dag viel het uit de hemel, recht voor mijn voeten. (Hij kijkt nog even rond.) Geen kandidaten? Het kost slechts een goudstuk, mevrouw. Wie niets koopt, zal getroffen worden door de vloek der gierigheid. Die vloek bestaat erin dat jullie zielen gedoemd zijn om te branden in de hel. Niet dat het mij iets kan schelen. Ik probeer alleen mijn kost te verdienen. Gewoonlijk krijg ik voor mijn mooie woorden menig zilver- of goudstuk. Dat geef ik dan uit aan een heerlijke maaltijd of aan een lekkere meid. Bij een heerlijke maaltijd hoort natuurlijk een stevige kruik bier. (Hij giet voor zichzelf bier uit.) Ik zie dat de molenaar ook weer droog staat. (Hij geeft hem ook bier. Tijdens het nu volgende verhaal, komt de acteur die de molenaar speelt naast de toeschouwer zitten die voor molenaar doorging.)
BALJUW: Geef de molenaar toch geen bier meer. Hij hoort nu al niet meer wat wij zeggen.
AFLAATVERKOPER: Dat zijn problemen voor later. (Hij drinkt.) Ik ben er in elk geval klaar voor. Luister maar…

Verhaal van de aflaatverkoper
AFLAATVERKOPER: Er leefde in Vlaanderen eens een groepje jongeren dat zich bezighield met dobbelen, vuile taal spuien, gokken en ruzie stoken. Ze stoeiden met publieke vrouwen en dronken zich elke dag ladderzat. Iedereen weet dat dronkenschap het graf is waarin men zijn gezond verstand begraaft. Een droge keel is de oorzaak van veel ruzie en ellende. Zo liet de dronken Herodes Johannes de Doper onthoofden. Een dronkaard kan ook geen geheimen bewaren. Bovendien hoort bij een geile mond een geile staart.
Na het dronkenschap wil ik het dobbelspel aanpakken. Dobbelen is de moeder van alle bedrog. Men verliest er niet alleen zijn have en goed mee maar ook zijn goede naam. Hoe meer een man in het dobbelspel opgaat, hoe dieper hij zal zinken. Hij kan beter op zoek gaan naar een eerlijk tijdverdrijf.
Tenslotte wil ik jullie nog waarschuwen voor het zweren van valse eden. Zo staat er in de 10 geboden: “Je zal de naam van God niet ijdel gebruiken.” Merk op dat God het zweren eerder verbiedt dan onkuisheid of zelfs moorden. Dat bewijst hoeveel waarde God aan valse eden hecht.
Maar, beste toehoorders, ik moet bij mijn verhaal blijven. Want er wordt hier links en rechts al gegeeuwd.
De drie oproerkraaiers zaten in een Vlaamse herberg te drinken. Ze hoorden belgerinkel, want er werd een doodskist naar het graf gedragen. Een van de jongelingen vroeg: “Waard, ga eens informeren wie er voor dag en dauw begraven wordt.” “Dat hoeft niet,” zei een knecht, “gisterenavond werd de een of andere drinkebroer vermoord. De dood doorboorde zijn hart en vertrok daarna zonder een woord te zeggen. Zo komt hij elke nacht duizenden mensen halen. Wees op je hoede met zo’n tegenstander. Je kan hem overal tegenkomen.”
De waard voegde er nog aan toe dat de dood in een naburig dorp al een vrouw, een man, een kind en een knecht had omgebracht. Het lijkt wel alsof de dood daar in de buurt woont. Een wijs en gewaarschuwd man is best op zijn hoede voor die schooier hem ook te grazen neemt.
Een van de jongeren vroeg: “Als het echt zo gevaarlijk is om hem te ontmoeten, dan beloof ik hem straat voor straat te zoeken.” De andere drinkebroers wilden meegaan. Ze zwoeren elkaar trouw. Samen zouden ze de dood verslaan.
Ze waggelden dronken naar de stad waarover de knecht gesproken had. Onderweg spotten ze met de dood en met Jezus Christus. Na een halve mijl kwamen ze een arme, oude man tegen. De grijsaard begroette hen: “God beware jullie, heren!” Een van de jonge kerels zei echter: “Scheer je weg, oude gek! Is het voor jou nog geen tijd om in je graf te kruipen?” De oude man antwoordde: “Ik heb nog niemand gevonden die bereid is om zijn jeugdigheid met mijn ouderdom te ruilen. Zelfs de dood wil mijn leven niet. Ik klop vaak op de grond en vraag wanneer deze beenderen eindelijk mogen gaan rusten, maar mijn verzoek wordt steeds geweigerd.”
“Is dat alles wat je te zeggen hebt, rottend skelet?” vroeg een van de jongeren.
“Die ruwe taal tegen een oude man als ik staat jullie niet, tenzij die man jullie onrecht heeft aangedaan. Staat er in de bijbel niet dat men eerbied moet hebben voor de ouderdom? Nu zijn jullie nog jong, maar ooit zullen jullie oud zijn. Als je dan nog leeft tenminste. Nu moet ik echter vertrekken.”
Een van de gokkers zei: “Zo gemakkelijk kom je er niet van af, oude smoel. Ik hoorde daarnet hoe jij over het leven denkt. Volgens mij ben jij een spion van de dood en is het jouw taak om jongeren de dood in te jagen.”
“Als jullie de dood willen vinden, sla dan de kronkelweg in die naar het bos leidt. Ik liet hem daar vandaag onder een grote eik achter. Hij zal zich niet verbergen. Moge God jullie beschermen!”
De oude man verdween en de drie jongens volgden de aangeduide weg. Aan de voet van de eik vonden zij een stapel gouden florijnen. De jongelingen zochten nu niet langer de dood. Die geldstukken staken hun ogen uit. De slechtste van het drietal zei: “Dame Fortuna wil blijkbaar dat wij deze schat vinden. Het geld is nu van ons. We zullen het verbrassen. Overdag kunnen we het goud niet vervoeren, want de mensen zouden ons als dieven aanzien. We moeten wachten tot het donker is.”
De drie jongelingen deden strootje-trek. Wie aan het kortste eindje trok, moest zo snel mogelijk naar de stad rennen om brood en wijn te halen. De andere twee zouden ondertussen de schat bewaken.
De jongste verloor en ging naar de stad. Terwijl de anderen wachtten, zei de oudste dat ze het geld evengoed onder hun beiden in plaats van onder hun drieën konden verdelen. Op de vraag hoe ze dat gingen doen, antwoordde de oudste: “Ik heb al een plannetje bedacht. Als onze vriend terugkomt, dan begin jij zogezegd voor de lol met hem te vechten. Ik kom eraan, denk dat het menens is en steek hem neer met mijn dolk. Daarna doe jij hetzelfde. Als hij dood is, dan moeten we het geld maar onder ons beidjes verdelen.”
Terwijl de derde naar de stad liep, sloop de duivel in zijn hart en hij bedacht een plan zodat hij het geld alleen voor zichzelf kon houden. Hij ging naar de apotheker en vroeg daar naar vergif. Hij wilde zogezegd een bunzing doden omdat die al zijn kippen opat. De apotheker gaf hem rattenvergif en voegde eraan toe dat een kleine dosis reeds volstond om een mens te doden. De jongeman kocht ook nog drie kruiken. Hij verdeelde het gif over twee kruiken. Daarna deed hij er wijn bij. De derde kruik werd alleen met wijn gevuld. Die hield hij voor zichzelf. Toen keerde de jongste van het drietal terug naar zijn vrienden.
Hij kreeg echter geen kans om iets te zeggen, want de twee anderen vermoordden hem zoals ze afgesproken hadden. Om te vieren dat hun plan gelukt was, dronken de twee overgebleven samenzweerders van de wijn. Ze kozen allebei een kruik met vergif uit en stierven ter plekke. Eerst leden ze echter verschrikkelijk veel pijn.
Uiteindelijk slaagden de jongemannen in hun opzet. Ze zochten en… vonden de dood.

AFLAATVERKOPER: Jullie horen het, beste mensen. Het leven kan kort zijn. Kom dus snel offeren, dan zorg ik ervoor dat jullie bevrijd van zonden naar de hemel gaan. He, molenaar; word eens wakker.
NON: Laat hem zijn roes toch uitslapen. In deze toestand kan hij geen verhaal vertellen.
MOLENAAR: Laat me gerust… Of nee, geef me nog een kruik bier.
AFLAATVERKOPER: Jij krijgt van mij een kruik bier als je deze relikwie kust en me daarvoor twee goudstukken betaalt.
MOLENAAR: Ben je gek geworden? Ik ga geen oude broek van jou zoenen. Jij zegt dat het een relikwie is, maar de afdruk van je achterste staat er duidelijk in.
AFLAATVERKOPER: Man, jij bent ladderzat, je lult maar wat.
MOLENAAR: Ik wil bier…
AFLAATVERKOPER: Bah, je adem stinkt als een varkenstrog.
NON: Straks infecteert hij ons nog.
AFLAATVERKOPER: Ik wed dat hij niet eens tot vijf kan tellen.
MOLENAAR: Let maar op of ik geef je vijf klappen tegen je kop. (De molenaar komt waggelend op de aflaatverkoper af. Onderweg blijft hij ergens op leunen.)
NON: Straks valt hij om met zijn zatte botten en dan krijgen we hem nooit meer recht.
AFLAATVERKOPER: Die mensen daar zullen wel willen helpen. Nietwaar? Ik zie het al, veel kandidaten zijn er niet.
(De molenaar brengt zijn handen naar zijn mond.)
NON: Pas op, hij gaat overgeven. (De molenaar laat een boer.)
AFLAATVERKOPER: Gelukkig, het lijkt weer over.
MOLENAAR: Ik wil bier.
AFLAATVERKOPER: Goed dan!
NON: Zou je dat wel doen?
AFLAATVERKOPER: Ik heb een plan. (Hij giet water uit.)
MOLENAAR: Ik win straks dat gratis avondmaal. En bij een lekkere maaltijd horen natuurlijk ook enkele stevige kruiken bier.
AFLAATVERKOPER: (Tot de non) Geef jij het maar…
NON: Waarom ik?
AFLAATVERKOPER: Mij zou hij een pak rammel geven.
NON: En ik dan?
AFLAATVERKOPER: Een vrouw zou hij niet durven slaan en zeker geen zuster…
(De non geeft de kruik aan de molenaar. Die drinkt.)
MOLENAAR: Bah, dat is water! Ik ben geen vis. Geef me vlug een kruik bier om die vieze smaak door te spoelen.
NON: Jij hebt al meer dan genoeg gedronken.
MOLENAAR: Wil je me echt niets meer geven?
NON EN AFLAATVERKOPER: Nee…
MOLENAAR: Dan verplicht je me te gaan bedelen. (Hij richt zich tot enkele toeschouwers.) Krijg ik van u een slokje bier? Van u? Wacht eens… Ik begin onmiddellijk met mijn verhaal/ Misschien win ik dat gratis avondmaal wel en bij een goede maaltijd horen zeker enekele kruiken bier.
NON: Zou je niet beter wachten tot je…
MOLENAAR: Te laat…

Verhaal van de molenaar
MOLENAAR: Mijn verhaal gaat over John, een rijke, oude huisbaas uit Oxford. Hij verhuurde een kamer aan een arme student, Nicolas genaamd. Deze kerel studeerde kunst, maar astrologie en weerkunde interesseerden hem meer. Zo kon hij voorspellen hoelang een periode van droogte of regen zou duren. Nicolas had nog een andere specialiteit: het bedrijven van de liefde. Daarbij maakte hij regelmatig misbruik van zijn zachtaardige en meisjesachtige uiterlijk.
John, die als timmerman aan de kost kwam, was even daarvoor gehuwd met de amper achttienjarige Alison.. Hij was zeer jaloers. Zo mocht zijn vrouw het huis niet uit zonder toestemming. De jonge Alison was echter speels en wild. Ze had erg wellustige ogen. (Hij pikt er een vrouwelijke toeschouwer uit.) Zo ongeveer…
De timmerman had natuurlijk kunnen weten dat jeugd en ouderdom slecht samengaan.
Op een dag ging John uit. De student was net in een speelse bui. Hij grabbelde Alison vast en zei: "Hou van me of ik zal sterven.” Maar zij wees hem af. Nicolas gaf het niet zo vlug op. Hij begon zijn zaak te bepleiten.
Niet zonder succes overigens, want na zijn pleidooi zwoer Alison dat zij hem liefhad. Zij wilde graag met hem vrijen als er zich een geschikte gelegenheid voordeed. De jaloersheid van haar man was echter een probleem. “Als John te weten komt dat ik hem bedrieg, dan maakt hij me kapot,” zei de jonge echtgenote. Ze besloten om geduldig hun kans af te wachten.
Op een dag ging Alison naar de kerk. Daar diende een Parijse pastoor, Absalon genaamd, de mis. Hij zag er wel als een priester uit, maar eigenlijk was het een schurk. Absalon ging alleen op bezoek in huizen waar jonge meisjes woonden. Vrouwen lieten hem niet ongevoelig en vooral de jonge vrouw van de timmerman deed zijn hart sneller slaan. De priester zong zelfs regelmatig een liefdesballade onder het slaapkamerraam van de timmerman en zijn vrouw.
Alison mijn honingraat
Ik sta voor u altijd paraat.
Alison mijn vogelkijn
Om uw minne val ik in zwijm.
Absalon overlaadde Alison ook met geschenken. Hij bood haar zelfs geld aan. Zij moest van hem echter niets weten. Zij stuurde hem weg met de boodschap dat ze van een ander hield.
Toen de timmerman voor zaken wegging, bedachten Nicolas en Alison een plan. Als dat lukte, dan konden ze samen de nacht doorbrengen. Nicolas zou doen alsof hij ziek was en heel de dag in bed blijven.
Toen John terugkwam, vertelde Alison dat er iets met Nicolas scheelde. De oude huisbaas ging kijken hoe erg het me de student gesteld was. Hij forceerde de deur en schudde Nicolas dooreen. Die prevelde net een gebed om de boze geesten uit het huis te verdrijven. Daarna vertrouwde Nicolas de timmerman toe dat alle mensen de volgende maandag in een zondvloed zouden omkomen.
John vroeg daarop: “Zullen mijn vrouwtje en ik ook verdrinken?” “Ja,” zei Nicolas, “tenzij je mijn raad exact opvolgt.”
Ze hadden niet veel tijd. John moest voor ieder van hen een trog en proviand halen. Hij mocht in geen geval iets tegen andere mensen vertellen. De timmerman moest de troggen, die ze als vaartuigen zouden gebruiken, in het zadeldak verbergen. Tijdens de zondvloed mochten ze alleen bidden. Het was ook streng verboden naar elkaar te kijken. John en Alison moesten ver uit elkaar hangen zodat zij op het uur des oordeels zeker niet konden zondigen.
De jaloerse echtgenoot vertelde alles aan zijn vrouw. Zij leek erg van streek, maar ze wist natuurlijk heel goed wat Nicolas van plan was.
De timmerman kocht drie wastobbes en proviand, zoals afgesproken. Hij maakte ook drie ladders. Die zondagavond kropen ze alledrie in hun vaartuig en baden. John viel al gauw in slaap. Alison en Nicolas slopen naar beneden om zich in bed te amuseren.
Maar laat ons nu even terugkeren naar Absalon. De priester had gehoord dat de timmerman een aanzienlijke hoeveelheid proviand was gaan kopen. Hij vermoedde dan ook dat John er voor enkele dagen op uit trok en hij besloot zijn kans te wagen.
Hij installeerde zich weer onder het slaapkamerraam en zong dezelfde liefdesballade.
Alison mijn honingraat
Ik sta voor u altijd paraat.
Alison mijn vogelkijn
Om uw minne val ik in zwijm.
Alison stuurde hem weg met de boodschap dat ze van een ander hield. Absalon vroeg om haar toch één keer te mogen kussen. Ze gaf toe op voorwaarde dat hij daarna ophoepelde. Absalon beloofde dat.
Maar de nacht was donker en Alison stak haar achterste uit het slaapkamerraam. Absalon kuste dat. Hij begreep er niets van. “Een vrouw heeft toch geen baard?” dacht hij. “Of zou ik een man gekust hebben?”
Nicolas en Alison lachten hartelijk om die grap, maar Absalon besefte dat hij bedrogen werd en zon op wraak. Zijn liefde voor Alison was op slag bekoeld. De priester klopte aan bij de smid. Hij wilde een heet ploegijzer lenen. De smid vroeg waarom hij een ploegijzer nodig had, maar Absalon zei dat hij morgen wel zou horen wat er gebeurd was.
Absalon ging met het hete ijzer naar Alison. Hij klopte op het slaapkamerraam en beloofde een ring als hij haar nog eens mocht kussen. Nu stak Nicolas zijn achterste naar buiten. Hij liet ook nog een heel luide scheet. Net op dat moment stootte Absalon het gloeiende ijzer in zijn reet. Nicolas gilde het uit: “Water! Water!”
En John riep uit: “Het water is er! De wereld vergaat.” Hij sneed de koorden door, viel naar beneden en bezweek. De buren hoorden het geroep. Zij strooiden rond dat de timmerman gek was. Ook de anderen kregen hun deel. Absalon kuste een achterste, Nicolas verbrandde het zijne en Alison werd ten schande gezet.

Epiloog:
AFLAATVERKOPER: Voorwaar, molenaar, ik heb me met jouw verhaal goed geamuseerd.
MOLENAAR: Geef me dan nu vlug een kruik bier.
AFLAATVERKOPER: Wacht nog even! Eerst moeten we onze wedstrijd afwerken, want jij vertelde het laatste verhaal. Nu kiezen jullie het beste verhaal eruit, geacht publiek. Dat wint dan een lekkere fles wijn (of bier). We overlopen alle verhalen. Steek gewoon uw hand op als we het verhaal van uw keuze opnoemen.
MOLENAAR: Wie stemt er voor het verhaal van de vrouw uit Bath? Zij leerde ons hoe ze haar vijf echtgenoten onder de knoet kreeg.
Wie vond het verhaal van de baljuw het beste? Hij legde uit hoe een arrogante molenaar bedrogen werd door zijn eigen vrouw en dochter.
Wie kiest er voor het verhaal van de gerechtsbodel? Daarin werd een monnik beledigd door… een scheet.
Wie vindt dat het verhaal van de non moet winnen? Zij leerde ons tenslotte waarnaar vrouwen het meeste verlangen.
Wie zweert er bij het verhaal van de aflaatverkoper. Daarin ging het over drie jongeren die de dood zochten en… vonden.
We zijn bij de laatste verteller aanbeland. Wie stemt er voor het verhaal van de molenaar? Hij vertelde hoe John de timmerman een flink stel hoorns werd gezet.
MOLENAAR: De winnaar is… (De keuze wordt bekend gemaakt.)
NON: Voor de winnaar… Van harte gefeliciteerd!
MOLENAAR: Voor alle verliezers… Jullie waren zonder twijfel de beste. Helaas, de jury was niet neutraal. Maar…
NON, MOLENAAR EN AFLAATVERKOPER: …winnaars zijn we allemaal!
MOLENAAR: (Hij heeft inmiddels een kruik bier bemachtigd.) Schol!

Nawoord

MOLENAAR: Moge allen die in deze verhalen iets vonden dat hen aanstond, daarvoor Onze-Lieve-Heer Jezus Christus bedanken.
NON: Want van Hem komt alle goedheid.
AFLAATVERKOPER: Hebt u iets gehoord dat u niet aanstond, dan is dat te wijten aan onze gebrekkige kennis. Het was alleszins geen slechte wil. We hebben alles gedaan wat binnen onze mogelijkheden lag.
NON: Bovendien smeek ik iedereen ootmoedig: “Bid opdat Christus zich over ons ontfermt en onze zonden vergeeft.”
MOLENAAR: Wij zullen in dit leven nog zoveel mogelijk penitentie doen zodat wij op de dag des oordeels een van hen mogen zijn die behouden blijven.
NON, AFLAATVERKOPER EN MOLENAAR: Amen.