DE BOKKENRIJDERS, VAN WAARHEID NAAR LEGENDE: een historisch drama van Dirk Dobbeleers

KORTE INHOUD:
Twee eeuwen lang werden de bokkenrijders verkrachters, moordenaars en plunderaars genoemd. Het was geen duizendkoppige bende. Het waren arme boeren die moesten stelen om in leven te blijven. Ze zwoeren een eed om elkaar niet te verraden.
Met dit stuk wil bokkenrijderskenner Dirk Dobbeleers zich niet beperken tot de straffe verhalen die onder het volk leven. Hij wil ook stilstaan bij de honger en de ellende die een deel van de bevolking tot misdaden aanzette. Tenslotte wordt het publiek met de houding van de rechters geconfronteerd. Zij moesten een zondebok vinden voor de misdaden die in hun streek gepleegd werden.
Spanning, onrecht, ellende, sensatie en pijn zijn de ingrediënten van dit historisch stuk dat opgeluisterd wordt met een aangepast bokkenrijderslied. Het publiek wordt ook ingeschakeld in de gerechtelijke procedure.

PERSONAGES

Eerste bedrijf
Mees Wijnants: leider van de bokkenrijders
Joannes Luyten: laat zich overhalen om deel te nemen aan misdaden, gedreven door de ellende
Martha Vranken: vrouw van Joannes Luyten

Tweede bedrijf
Marktzanger: hij vertelt en zingt hoe het volk over de bokkenrijders denkt
Acteur: hij beeldt uit wat de marktzanger vertelt
Actrice: ook zij beeldt uit wat de marktzanger vertelt

Derde bedrijf
Schout: hij leidt het bokkenrijdersproces
Bokkenrijder Joannes Luyten
Liesbeth Offermans: meid bij boer Frijns, zij getuigt tegen Joannes Luyten
Beul

Er kan met dubbelrollen gewerkt worden. Twee mannen en 1 vrouw is de minimumbezetting.

DECOR
Een decor is niet echt noodzakelijk. Er kan met zetstukken gewerkt worden.

OPVOERINGSVOORWAARDEN
Men dient over de geschreven toestemming van de auteur te beschikken, verkrijgbaar via het contactformulier, en vervolgens te voldoen aan de gebruikelijke opvoeringsrechten die geïnd worden door Sabam.

BEDRIJF 1: Het standpunt van de bokkenrijders
MEES WIJNANTS
MARTHA VRANKEN
JOANNES LUYTEN


MARTHA: Mijn arme, kleine jongen. Dood… op enkele dagen tijd. Weggeteerd…
JOANNES: We hebben gedaan wat we konden, Martha, maar met wat honing in warme melk
en kruidendrankjes genees je geen tering.
MARTHA: We hadden geen geld om echte medicijnen te kopen.
JOANNES: Is het mijn schuld dat de oogst al driemaal na mekaar mislukt is?
MARTHA: Nee… God heeft het zo gewild, Joannes.
JOANNES: Dan is die God blijkbaar blijkbaar vergeten dat er in Maaseik (of een andere
gemeente) nog mensen leven die alle dagen in de modder moeten ploeteren om hun kinderen uiteindelijk dan nog van honger en ellende te zien omkomen.
MEES: Of willen de priesters en de hoge heren soms dat wij gras vreten zoals de beesten?
JOANNES: De boeren teren allemaal weg met de goedkeuring van de hoge heren en de kerk.
De edelen en die van de abdij verpachten het land dat hen in de schoot geworpen werd, aan ons tegen woekerprijzen. Wie niet kan betalen, moet creperen. De heren en de pastoors wentelen zich in de rijkdom en wij wentelen ons in de stront. Verdomme! (Moeder slaat een kruisteken. Vader giet een borrel uit voor Mees en zichzelf.)
MEES: Wij hebben te weinig eten om te leven en teveel eten om te sterven.
JOANNES: Behalve de pastoors, die steken allemaal goed in het vet. Volgens mij heeft God
de pastoors uitgevonden om de mensen kalm te houden.
MARTHA: Het zal hier stil zijn zonder Maarten.
JOANNES: En Berbke.
MARTHA: En Lotteke.
JOANNES: We blijven alleen achter, moeder.
(Martha Vranken barst in snikken uit.)
MARTHA: Wat denk jij, Mees, zitten Berbke, Lotteke en Maarten in de hemel?
(Mees knikt, zonder veel overtuiging.)
JOANNES: Mijn kinderen hebben in de hemel niets te zoeken. Ze moeten hier bij ons zijn.
Verdomme! (Moeder slaat een kruisteken terwijl Joannes nog een borrel uitgiet.)
MEES: Maarten, Lotteke en Berbke zijn tenminste gelukkig. Waren ze blijven leven, dan
moesten ze vanaf hun 13 jaar op het kasteel gaan werken. Daar werden ze dan verkracht en misbruikt door de zoon van de baron. Tot ze in verwachting geraken, dan worden ze als een stuk vuil op straat gegooid. Zoals mijn Anneke.
(Joannes giet weer een borrel uit voor Mees en zichzelf. Ze drinken die in één teug uit.)
MARTHA: Hoe is het nu met Anneke?
MEES: Slecht, ze zit er maar. Ze wil er niet over praten.
JOANNES: Wat er met haar gebeurd is, doet me denken aan de legende over die rijke baron
die verliefd wordt op de vrouw van een arme pachter. Hij wil zijn vrouw kopen voor een hele hoop geld. Maar de arme boer geeft niet toe. De baron, die gewoon is alles te krijgen wat hij wil, schiet de vrouw dood en de arme weduwnaar sterft van verdriet.
(Joannes giet weer borrels uit.)
MEES: Spijtig genoeg zit er in elke legende een grond van waarheid.
JOANNES: En ken je het verhaal van een andere rijke baron die een leidekker aan het werk
zag? Hij nam zijn pistool en schoot. De man werd getroffen en tuimelde naar beneden. De baron was tevreden, want hij had eens graag iemand van een dak zien vallen. De leidekker bleef zijn leven lang ongelukkig.
MEES: Of je al dan niet gelukkig wordt, hangt blijkbaar af van het feit in welk bed je geboren
wordt.
JOANNES: Hoelang gaan wij dit eigenlijk nog pikken? Hoelang gaan wij ons nog laten
uitlachen? Hebben wij dan geen enkel recht? Verdomme…
(Martha slaat een kruisteken. Joannes en Mees drinken hun borrel uit.)
MARTHA: Vloeken en drinken helpt anders ook niet.
JOANNES: Alles wat in mijn buik zit, dat kunnen ze tenminste niet meer afpakken. Neem
liever een borrel. Dat helpt tegen het verdriet.
MARTHA: Niets brengt Maarten, Lotteke of Berbke terug. Geen God, geen pastoor, geen
gevloek en geen drank.
(Martha hoest.)
JOANNES: Wind je zo niet op, Martha. Dat is niet goed voor je hoest.
MEES: Is de chirurgijn al geweest?
JOANNES: Die komt niet naar arme mensen die geen geld hebben.
MEES: Misschien moeten we het noodlot een handje helpen…
JOANNES: Hoe bedoel je?
MEES: Misschien moeten we het geld halen waar het voor het rapen ligt.
JOANNES: Ik begrijp je niet.
(Mees doet teken om zijn borrel nog eens te vullen en gaat geheimzinnig voort.)
MEES: Boer Frijns zit er warm in. Hij kan best wat geld missen.
JOANNES: Dat is stelen en daar doe ik niet aan mee.
MARTHA: Is er geen ander middel?
MEES: Als er een ander middel was, dan zou Maarten toch nog leven. Of niet soms?
(Martha zegt niets, maar in dit geval is zwijgen toestemmen. Mees giet de glaasjes nog eens vol. Martha wil nu ook wel een glaasje.)
JOANNES: Stel dat we bij boer Frijns inbreken, hoe komen we dan te weten waar hij zijn
geld bewaart?
MEES: Wees gerust, daar komen we wel achter. (Hij slaat zijn gebalde vuist in zijn hand.)
JOANNES: Nee, geen geweld, anders doe ik niet mee.
MEES: Doe niet zo flauw.
MARTHA: Ik vind dat Joannes gelijk heeft. Als we geweld gebruiken dan staat heel Maaseik
in rep en roer. De schout zal de daders dan kost wat kost willen vinden. En wie in zijn handen belandt spreekt gegarandeerd, want wie blijft zwijgen, krijgt de beul op bezoek.
MEES: Goed dan, geen geweld. Maar zaag dan achteraf niet als de buit tegenvalt.
JOANNES: Als we bij Frijns inbreken, zijn we dan wel met genoeg? Die rijke boer heeft heel
wat knechten in dienst.
MEES: Je hebt gelijk. We kunnen wel wat extra krachten gebruiken. Maar daar heb ik al eens
over nagedacht. (Naam) kunnen we goed gebruiken. (Hij noemt iemand uit het publiek.) Hij werkt al jaren als paardenknecht bij Frijns. Hij zal wel weten waar die rijke stinkerd zijn geld bewaart. Ik zal eens met hem praten.
MARTHA: Zou je dat wel doen? Stel je voor dat hij alles aan de schout verraadt.
MEES: Maak je geen zorgen, ook daar heb ik al over nagedacht. Ik neem (naam uit het
publiek) mee naar de herberg. Ik zal hem trakteren. Ondertussen praten we over de slechte tijd. Ik rep met geen woord over onze onderneming tot ik zeker ben dat hij zal meedoen. Daarna laat ik hem zweren dat hij niemand van ons mag verraden.
JOANNES: Ik zal (naam uit het publiek) eens polsen. Met wat hij als (naam beroep) kan hij
zijn gezin zeker niet onderhouden. Als ik me niet vergis, heeft hij nog in het leger gediend.
MEES: (Naam uit het publiek) zal zeker willen meedoen om zich op de schout te wreken.
JOANNES: Waarom?
MEES: Toen (naam) de pacht niet kon betalen, heeft de schout een deel van zijn zaai- en
pootgoed aangeslagen.
JOANNES: Een schande is het!
MEES: (Naam uit het publiek) is ook een erg betrouwbare kerel.
JOANNES: Zijn we stilaan niet met teveel? Hoe meer mensen van onze onderneming weten,
hoe meer kans we lopen om verraden te worden.
MEES: Je hebt gelijk. Ik moet toegeven, je leert snel.
(Joannes giet nog eens borrels uit. Er wordt getoost. Hij wil nog eens bijvullen. Martha pakt de fles weg.)
MARTHA: Er is genoeg gedronken.
(Mees staat op. Hij richt zich ook tot het publiek.)
MEES: Morgenavond om tien uur verzamelen we aan het Mariabeeldje even voorbij de oude
eik aan de driesprong.
(Joannes wil nog eens drinken, maar beseft dan dat zijn glas niet bijgevuld werd.)
JOANNES: Ik denk dat ik morgen veel van dit spul zal nodig hebben.
(Ze verlaten de scène. Die blijft even leeg.)

(Mees houdt appèl.)
MEES: Martha Vranken?
MARTHA: Ja…
MEES: Joannes Luyten?
JOANNES: Aanwezig…
(Mees noemt ook de namen van de mensen uit het publiek. Het is natuurlijk af te wachten of zij antwoorden.)
MEES: Gezellen, vanaf nu behoren jullie tot onze compagnie en kunnen jullie niet meer
terug. Joannes en ik gaan naar binnen. Martha, jij houdt samen met de anderen buiten de wacht. Fluit op je vingers als er gevaar dreigt. (Naam van de knecht die bij Frijns gewerkt heeft), jij houdt je met de honden bezig. Als knecht zullen ze jou wel kennen. Zorg ervoor dat ze niet blaffen. Ik heb ook een aantal lantaarns meegebracht. Als de bewoners zouden wakker worden, dan zullen ze denken dat we met veel zijn en dan houden ze zich koest. (Tot Martha) Hier, deel uit. (Martha deelt de lantaarns uit aan de bokkenrijders.) Je moet niet zo sip kijken, Joannes, voor jou heb ik ook iets meegebracht. (Hij haalt twee kappen met hoorns uit zijn weitas.)
JOANNES: Hola, ga je van mij een hoorndrager maken?
MARTHA: Wees gerust, dat ben je al.
JOANNES: Heel grappig…
(Mees neemt een kurken stop en houdt die in een van de lantaarns. Daar maakt hij zich zwart mee.)
JOANNES: Moet ik met zo’n viezerik uitgaan?
MEES: Nu is het jouw beurt.
JOANNES: Ik denk er niet aan.
MEES: Word jij dan liever herkend?
(Joannes maakt zich dan toch maar zwart.)
MEES: Als het misloopt en er moet binnen iets gezegd worden, dan doe ik dat wel. Door dit
doek voor mijn mond kunnen ze mijn stem niet herkennen.
JOANNES: Je hebt blijkbaar alles heel nauwkeurig voorbereid, al vraag ik me wel af hoe
we gaan binnen geraken.
MEES: Heel eenvoudig, (Naam), de knecht van Frijns, heeft de achterdeur laten openstaan. JOANNES: Je zou zeggen dat jij al meer ingebroken hebt.
MEES: Wie weet…
MARTHA: Je maakt me een beetje bang.
MEES: Dat komt door die kap op mijn kop.
JOANNES: Ik vind dat hij er beter uitziet dan anders.
MEES: Genoeg gelachen. Vanaf nu wordt het bittere ernst. Let erop dat je binnen mijn naam
niet noemt, Joannes. We noemen elkaar gezellen.
JOANNES: Wat doen we als er iets fout loopt?
MEES: Wat kan er nu fout lopen?
JOANNES: Stel je voor dat er iemand wakker wordt en alarm slaat.
MEES: Dan is het ieder voor zich.
MARTHA: Hoe bedoel je?
MEES: Dan vlucht je zo snel je kan. Afspraak hier aan de driesprong.
MARTHA: En wat als er een van ons gepakt wordt?
MEES: Die moet zwijgen als vermoord.
JOANNES: Die wordt vermoord, zal je bedoelen. Als je blijft zwijgen, dan komt de beul en
die laat je alles bekennen. Ook dingen die je niet gedaan hebt.
(Nu haalt Mees een fles jenever uit zijn weitas.)
MEES: Ik heb eens nagedacht. Als God er is voor de rijken en de pastoors, dan is de duivel er
misschien wel voor de arme mensen.
(Martha slaat een kruisteken.)
JOANNES: Ik begrijp je niet.
MEES: Dat hoeft niet. Zeg mij gewoon na. De duivel mag mij komen halen als ik iemand van
jullie verraad.
(Mees drinkt en geeft de fles door aan Joannes. Die aarzelt. Mees geeft hem een bemoedigende schouderklop.)
JOANNES: De duivel mag mij komen halen als ik iemand van jullie verraad.
(Joannes drinkt en geeft de fles door aan Martha.)
MARTHA: (Snel) Mij ook.
MEES: Ik zweer dat ik niemand zal verraden.
JOANNES: Ik zweer dat ik niemand zal verraden.
MARTHA: (Weer snel) Ik ook.
(Ondertussen blijft de fles rondgaan.)
MEES: Al draait de beul mijn armen en benen eraf… ik zwijg.
JOANNES: Al draait de beul mijn armen en benen eraf… ik zwijg!
MARTHA: Ik ook.
(Wanneer Mees de fles weer in zijn weitas wil steken, pakt Martha ze af.)
MARTHA: Geef die fles maar aan de schildwacht. Die zal er wel op letten.
(Ze neemt nog een slok.)
JOANNES: Komaan, Mees. Hoe sneller we eraan beginnen, hoe sneller we ervan af zijn.
MARTHA: Mijn hart bonkt in mijn keel. Spannend… Je weet dat het niet mag, maar het
moet. Hadden we dit vroeger gedaan, dan had Maarten misschien een kans gehad. Of Lotteke… Berbke is altijd een zorgenkindje geweest. Zij hoestte zoveel dat ze ’s nachts vaak wakker werd. De dokter zei altijd dat de berglucht haar goed zou doen, maar dat konden we niet betalen. Ze is langzamerhand weggeteerd. Arm, Berbke… Ze was de grote vriend van Maarten. Hij zat uren aan haar ziekbed om verhaaltjes te vertellen voor zijn zus.
(Joannes komt met een pak buit aandraven. Die is gewoon in een laken verpakt.)
MARTHA: Hoe gaat het?
JOANNES: Zwijg, ik doe het bijna in mijn broek. Het kan niet snel genoeg voorbij zijn.
MARTHA: Hier, neem nog een slok. (Ze geeft hem de fles jenever.) Dat zal je goed doen.
(Vader drinkt en gaat weer weg.)
MARTHA: Ik ga eens even kijken hoe het met de andere schildwachten is. (Naam), iets te
melden? (Naam), niet in slaap vallen! Wat zeg je, (naam knecht), ik mag niet dichter komen, want anders beginnen te honden blaffen…
(Nu Mees op met in laken verpakte buit.)
MARTHA: En?
MEES: Alles verloopt naar wens. Boer Frijns snurkt als een os.
MARTHA: Hopelijk wordt zijn vrouw er niet wakker van.
MEES: Het geeft me een kick bij zo’n rijke stinkerd inbreken.
MARTHA: Let maar op dat je er niet verslaafd aan wordt.
MEES: Voorlopig ben ik alleen maar verslaafd aan de drank. Geef de fles nog eens.
(Mees drinkt.)
MEES: Zo, nu kan ik er weer even tegen. (Af)
MARTHA: De spanning stijgt wel. Hopelijk blijven ze nu niet meer te lang plakken. Eens
kijken wat Joannes en Mees al meegenomen hebben. (Ze haalt er een beeldje uit.) Dat is al wel een mooi beeldje. Spijtig dat we het niet op onze kast kunnen zetten. Iemand kan het altijd herkennen. (Ze neemt een koperen kannetje of een ander voorwerp.) Als dit echt koper is, dan zal het heel wat opbrengen. (Ze ademt er even op en poetst het op. Ze haalt er ook nog wat kleren uit.) Die zullen we aan een opkoper moeten verlappen.
(Mees en Joannes hebben allebei nog een laken gevuld met buit bij.)
MEES: Komaan, we maken dat we weg zijn.
MARTHA: Hopelijk komen we geen rakkers tegen. Of de schout…
MEES: Dan zeggen we dat dit de bruidsschat van ons Anneke is en dat we die naar Ophoven
brengen.
MARTHA: Slim bedacht, Mees, nu ze in verwachting is gaat iedereen er toch vanuit dat ze
snel zal trouwen.
(Ze verlaten de scène. Die blijft even leeg. Daarna scharen Joannes, Mees en Martha zich rond de buit die wordt uitgepakt.)
JOANNES: Voor deze oude jas zullen we niet dadelijk een koper vinden, vrees ik.
(Martha neemt de jas en peutert de zoom open.)
MEES: Maar voor de rest kunnen we niet klagen, vind ik. Dit moeten we alleszins vieren.
Kijk eens wat ik hier heb. (Hij haalt een fles jenever uit zijn pak. Martha neemt glaasjes die gevuld worden.) Op ons succes!
JOANNES, MARTHA: Schol!
MEES: We kunnen niet altijd zo’n riskante overvallen plannen. Vroeg of laat wordt er dan
wel eens iemand opgepakt. Ik heb iets bedacht dat veiliger is en veel meer winst oplevert. Luister…
(Martha haalt goudstukken uit de oude jas.)
MARTHA: Wacht eens even… Wat is dit?
MEES: Volgens mij is dat het spaargeld van de oude Frijns.
JOANNES: Dan zijn we rijk.
MEES: Daar drinken we op. (Hij vult de glaasjes nog eens.)
JOANNES: Daar komen we alleszins een hele tijd mee toe.
MARTHA: Met dit geld hadden we deftige medicijnen kunnen kopen, dan had Maarten nu
nog geleefd.
JOANNES: We kunnen nog altijd opnieuw beginnen.
MARTHA: Misschien… (Ze hoest.)
JOANNES: In elk geval hebben we nu geld om de chirurgijn te betalen en om de nodige
medicijnen te kopen.
MEES: Dat geeft ons de kans om ons enkele winters gedeisd te houden. Daarna slaan we weer
toe.
JOANNES: Je zei net dat je een veiliger en nog winstgevender middeltje bedacht had dan
inbreken.
MEES: Ja, we schrijven een brandbrief.
JOANNES: Een wat?
MEES: Een brandbrief. Met die brief persen we de een of andere rijke stinkerd af. Hij moet
een bepaalde geldsom op een door ons bepaalde plaats leggen.
MARTHA: En als hij dat niet doet?
MEES: Dan steken we als verwittiging een hooimijt of een stal in brand. Daarna schrijven we
een nieuwe brief. Reken maar dat ze zullen betalen. Doen ze het nog niet, dan steken we hun huis in brand.
JOANNES: En wat als er slachtoffers vallen?
MEES: Als je zo redeneert, dan zullen wij altijd het slachtoffer blijven.
JOANNES: En als we dat geld op de afgesproken plaats gaan lichten, dan worden we
opgewacht door een heel regiment soldaten.
MEES: Tegen dan vinden we daar wel iets op.
MARTHA: Welke naam zetten we onder die brief?
MEES: Voor mijn part mogen de rijke stinkerds of de schout zelf een naam bedenken.

BEDRIJF 2: Het standpunt van het volk
MARKTZANGER
ACTEUR
ACTRICE

(De marktzanger vertelt hoe het volk over de bokkenrijders denkt. De acteur en de actrice beelden uit.)

MARKTZANGER:
Ze reden op bokken door de lucht.
Menig mens sloeg op de vlucht.
Valkenburg, Herzogenrath,
Maaseik en Bree, wees paraat!
Ze zwoeren de duivel hun eed van trouw.
De rijken, ’t gerecht zeiden al gauw
Dat het moordenaars waren zonder geweten.
Maar wat zou u doen?
Zonder poen
En zonder eten…

MARKTZANGER: Kom kijken, kom zien. Ga hier niet voorbij! Samen met mijn acteurs laat
ik een adembenemend schouwspel op u los. Het gaat over de bokkenrijders (hij slaat een kruis en zet het publiek ook aan tot het slaan van een kruis), iedereen kent ze wel. Hun verhaal lijkt te wreed en te vreemd om echt gebeurd te zijn. Het lijk uit een boekje te komen, ontsproten uit de fantasie van een sadistische schrijver. Was het een boek, we zouden het met angst terug in het rek schuiven. Maar wij willen u onze waarheid over deze dievenbende toch tonen. Op gevaar van eigen leven, want misschien zitten hier wel bokkenrijders (hij slaat een kruis en zet het publiek ook aan tot het slaan van een kruis) te spioneren en willen ze zich straks op ons wreken.
Dan zitten ze ons misschien wel achterna, gezeten op zwarte bokken. Of ze verplichten ons om een verbond met de duivel te sluiten. Ooit vertelde een bokkenrijder mij hoe zo’n eedaflegging verliep. Luister goed en geef uw ogen goed de kost.
ACTEUR: Ik zweer God en alle heiligen af en de duivel aan.
MARKTZANGER EN ACTRICE: Ik zweer God en alle heiligen af en de duivel aan.
MARKTZANGER: Hola, niet alle aanwezigen hebben meegedaan. (Hij bedoelt uiteraard het
publiek.) Iedereen die tot de bende behoort, moet de eed afleggen. We beginnen opnieuw.
(De acteurs zetten het publiek aan tot meedoen.)
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: Ik zweer God en alle heiligen af en de duivel
aan.
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: Ik zal stelen al wat goed is om te bezitten.
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: Ik zal niet terugdeinzen voor moord of
brandstichting.
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: De duivel mag mij de nek breken als ik en van
mijn complicen verraad.
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: De wraak van de bokkenrijders zal niet alleen
de verrader treffen, maar heel zijn familie.
MARKTZANGER, ACTEUR EN ACTRICE: Als ik door de tortuurpijn toch iemand
verraadt, dan zal ik dat net voor mijn executie herroepen.
(De acteur neemt hosties uit de kelk en gooit die op de grond. De andere bendeleden trappen erop. Ze roepen en tieren. De acteur neemt de kelk en giet er iets bij.)
ACTEUR: Hiermee drink ik de duivel in. (Hij drinkt en geeft de kelk door.)
MARKTZANGER: Hiermee drink ik de duivel in.
ACTRICE: Hiermee drink ik de duivel in.
(De acteur neemt een kruisbeeld. Hij breekt er stukken af en gooit die op de grond. Iedereen trapt en spuwt erop. Ondertussen stoten ze wilde geluiden uit.)
ACTEUR: Nu moeten jullie alleen nog het register ondertekenen. MARKTZANGER: Waar is de inkt?
ACTEUR: Die is er niet. (Hij neemt een mes en snijdt ermee in zijn arm.) We ondertekenen
met ons eigen bloed. (De marktzanger en de actrice volgen zijn voorbeeld. Terwijl tekst…)
ACTRICE: Van wie is die afgekapte hand?
ACTEUR: Deze hand is van een onwaardige bokkenrijder. Hij had zijn complicen verraden.
De kapitein heeft hem vermoord en zijn hand afgekapt.
MARKTZANGER: Het trouw zweren aan de duivel is een spelletje. Een code om zich met
elkaar verbonden te voelen. Soms gebruikten ze een gouden of zilveren beeldje van een bok in plaats van een afgekapte hand. Wie zo’n heiligschennis gepleegd had, kon niet meer terug. Hoe meer er over de bokkenrijders gesproken wordt, hoe meer de mensen ze gaan zien en erin geloven. Het volk leefde voortdurend in angst. Overal klinkt alleszins de roep: ‘Van de bokkenrijders, verlos ons, Heer!’
MARKTZANGER: Door de dode hand werd niemand wakker,
De bokkenrijders waren echt niet dapper.
De nieuweling legde de eed af en dronk
Zodat de moed niet in zijn schoenen zonk.
Was het bangmakerij van de kapitein?
Het lid had ’t gevoel bij een bende te zijn.
Heiligschennis wees op verzet tegen de kerk,
Zorgen voor armen deden ze niet,
Zoals u ziet.
(De actrice zit op een stoel. De marktzanger staat ernaast. Hij draagt een bokkenkap. Onder haar voeten wordt een vuurtje gestookt.)
ACTEUR: Weduwe Schrijnmaekers, voor je eigen goed, zeg me je het geld verstopt hebt.
ACTRICE: Ik heb geen geld.
ACTEUR: Dan moet je het zelf maar weten.
(De marktzanger trekt haar benen in het vuur. De weduwe gilt het uit.)
ACTEUR: Waar is je geld? (Ze schudt haar hoofd ontkennend.) Als je niet wilt praten, dan
moet je het zelf maar weten. Armen omhoog! (Wanneer de actrice aarzelt…) Armen omhoog!
(De acteur houdt de pook even in het vuur en plant die in het oksel van de actrice. Weer gegil.)
ACTEUR: Of moet ik hier eens wat nieuw leven inblazen?
(Hij port met de pook tussen haar benen. Hij grijpt de vrouw bij de haren.)
ACTRICE: Stop! Ik bewaar al mijn spaargeld onder de matras in de alkoof.
(De acteur doet teken aan de marktzanger dat hij het moet gaan halen.)
ACTEUR: Pas op, als je met onze voeten speelt, dan spelen wij met die van jou. (Hij trekt haar voeten in de richting van het vuur.)
MARKTZANGER: Amai, hoeveel geld…
ACTRICE: Daar heb ik heel mijn leven voor gezwoegd.
ACTEUR: Wij hebben ook heel ons leven gezwoegd, maar we zijn nog zo arm als een
straatrat.
MARKTZANGER: Onze kinderen kennen alleen de smaak van droog brood.
(De marktzanger wijst de acteur de ring aan die de weduwe om haar vinger draagt.)
ACTEUR: Geef die ring ook maar hier.
ACTRICE: Ik krijg hem niet van mijn vinger.
ACTEUR: O nee? Jammer, dan zal ik je vinger erbij moeten nemen. (Hij trekt zijn mes.)
ACTRICE: Het lukt wel.
ACTEUR: Gelukkig voor jou, zou ik zo zeggen.
(De marktzanger neemt een beeldje.)
ACTRICE: Niet dat beeldje, dat is nog een erfstuk van mijn grootmoeder zaliger.
ACTEUR: Jammer zo niet. Wees blij dat we jou van alle zorgen verlossen. Je hoeft nu ook
geen schrik meer te hebben dat dieven je bezittingen komen stelen, want je bent alles kwijt. En wij komen de eerste jaren niet terug… (Tot Martha) Tenzij jij graag hebt dat ik al eens vroeger langskom.
MARKTZANGER: Kom, we gaan. We hebben waarvoor we gekomen zijn.
ACTEUR: (Hij bekijkt Martha indringend.) Vind je?
MARKTZANGER: Ook wie rijk was, gaf niet graag af waar hij heel zijn leven voor gewerkt
had. Sommige rijken houden liever hun geld dan hun vel. De vrouwen werden geschroeid of soms zelfs verkracht. Weer een andere keer kregen ze een flink pak slaag op hun achterste waardoor dat nog dikker werd. Even dik als de buik van de pastoor of de schout.
Na hun misdaad vertrokken de bokkenrijders op hun paarden. Sloegen de hoeven met hun ijzers op de kasseien, dan sprongen de vonken in het rond. Zij die hen voorbij zagen komen, maakten er metershoge vlammen van. Soms vielen er door het drieste optreden van de bokkenrijders doden. In hun hals hadden die slachtoffers vijf rode vlekken en waardoor werden die veroorzaakt, dames en heren? Door de klauwen van de duivel, symbool van het kwaad en onder de gedaante van een bok, symbool van deze dievenbende.
MARKTZANGER: Het waren geen Limburgers om trots op te zijn.
Geen heiligen, want ze brachten pijn.
Geen aanhangers van de Franse Revolutie,
Het waren dieven, zonder discussie.
Ze probeerden alleen te overleven.
Met hun gezin in zware omstandigheden,
Zonder de idealen van Robin Hood.
Zij verdeelden het goed
Ook niet altijd
Zoals het moet.
MARKTZANGER: Bij overvallen was het gevaar op herkenning groot. Goed, ze waren
vermomd, maar de bokkenrijders (hij slaat een kruis en zet ook het publiek aan tot het slaan van een kruis) konden ook verraden worden door hun stem. Bovendien waren de slachtoffers voor de inbrekers geen onbekenden. Een ander nadeel was dat zo’n inbraak vaak niet veel meer opbracht dan wat klein geld en wat oude rommel.
ACTRICE: Zoals vuile lakens, stinkende kousen of een vieze broek…
(Ze tekent met haar vinger een remspoor in een denkbeeldige broek.)
MARKTZANGER: Het was ook niet gemakkelijk om de buit te verkopen. De bokkenrijders
(hij slaat weer een kruis en zet het publiek aan om hetzelfde te doen) gingen op zoek naar een veiligere manier om aan geld te geraken.
ACTEUR: Wat niet moeilijk is met een uilskuiken als schout. Hij kan zelfs geen vlieg
vangen.
MARKTZANGER: De bendeleden schreven brandbrieven aan de rijke heren, maar die
wilden hun spaarcentjes natuurlijk liever zelf houden. Daarom lieten zij het geld bewaken.
ACTEUR: Door wachters die zelfs een blinde lamme zouden laten ontsnappen.
MARKTZANGER: De bokkenrijders (weer kruis slaan) bedachten dan een list om het geld te
lichten. Ze stuurden zogezegd een koopman met een kruiwagen op pad. Daarop stond een grote mand. De man zette zijn kruiwagen netjes over het geld. Daarna ging hij een eindje het veld in om zijn behoefte te doen, tot groot jolijt van de wachters.
ACTEUR: Maar ze bleven niet lachen.
MARKTZANGER: Dat klopt. Toen ze merkten dat het geld weg was, lachten ze maar groen.
Wat was er gebeurd? In de mand zat een kind. Door een opening in de kruiwagen kon de jongen of het meisje het geld gemakkelijk wegpakken.
ACTEUR: De wachters merkten pas uren later dat het geld weg was.
MARKTZANGER: Zij wisten niet wat er gebeurd was.
ACTEUR: Omdat niemand hen had zien komen of gaan, zeiden de wachters dat de duivel hen
onzichtbaar had gemaakt. Een van de wachters onderzocht de sporen die zich in de buurt van het geld bevonden. Het waren geen voetsporen, het was de afdruk van een bokkenpoot.
MARKTZANGER: De andere wachter snoof nadrukkelijk de geur van zwavel op, nog een
duivelsteken.
ACTRICE: Een andere keer staken de bokkenrijders een hooimijt of een schuur in brand. De
slachtoffers waarschuwen de wachters dat het brandt.
MARKTZANGER: Iedereen gaat kijken. Het geld wordt even niet meer bewaakt en de
dieven hebben het maar op te rapen.
ACTRICE: Ik ken nog een trucje. (Ze stapt bevallig naar de marktzanger. Ze begint hem te
versieren.) Wat jammer dat een knappe bink zoals jij zo’n stomme job moet verrichten. Ik zou jou iets heel anders laten doen.
MARKTZANGER: Wat dan wel?
(De actrice lokt hem mee zodat het geld onbewaakt achterblijft. De acteur komt op en ritst het vlug mee. De actrice omhelst de marktzanger. Ondertussen houdt ze het geld goed in het oog. Van zodra de acteur met het geld verdwijnt, duwt ze de marktzanger weg.)
ACTRICE: Zo is het wel genoeg voor ons eerste afspraakje.
(De actrice gaat achter de acteur aan.)
MARKTZANGER: De schout riep en brieste toen hij hoorde dat het geld gestolen was. Hij
hield de wachters zorgvuldig in het oog, maar toen hij merkte dat ze niet met geld begonnen te smijten, begreep de schout er ook niets meer van. De mensen die het verhaal hoorden, hadden al snel hun uitleg klaar. De bokkenrijders hebben het geld gestolen. (Hij slaat een kruis en zet het publiek ook aan tot het slaan van een kruis.) Ze vlogen gezeten op een bok door de lucht en zo gristen ze het geld ongemerkt mee.
MARKTZANGER: Na een tijdje werden de dieven herkend.
Geraakte hun arrestatie bekend,
Dan sloegen velen op de vlucht.
De bokkenrijders werden berucht.
Ondanks de eed noemden ze alle namen
Die hen door de beul te binnen kwamen.
Wat overblijft is deze vraag:
Wat is de grootste plaag:
De inbraak of
De rechtspraak?
(De marktzanger, de acteur en de actrice komen naar voren en ze buigen.)
MARKTZANGER: Bedankt, geacht publiek. Zo dadelijk komen we met de hoed rond. Wees
gul met je gift. Dan zorgt u ervoor dat wij geen dieven of bokkenrijders hoeven te worden. Want armoede kweekt dieven.

BEDRIJF 3: Het standpunt van de rechters
SCHOUT
JOANNES LUYTEN
LIESBETH OFFERMANS
BEUL

(De schout zit achter een tafel. Voor hem staat een glas wijn waarvan hij tussendoor mag drinken.)
SCHOUT: Gelukkig ben ik geen gevangene, ik zou 16 uur vasten niet volhouden. Tenzij de
duivel hen ’s nachts voedsel brengt. Komaan, kerel, beken toch, dan krijg je iets te eten en te drinken.
JOANNES: Ik ben gewoon honger te lijden.
SCHOUT: Als je blijft ontkennen, dan ga je niet alleen honger maar ook pijn moeten lijden.
Zoals de bokkenrijders hun slachtoffers pijn laten lijden.
JOANNES: Ik heb nooit een vinger naar iemand uitgestoken.
SCHOUT: Nee, een vinger uitsteken doen jullie niet. Verkrachten, vuurtjes stoken en
molesteren, dat zijn jullie specialiteiten. Maar wat ik hier eigenlijk mijn tijd te verliezen met een stuk uitschot. Wees gerust, de beul doet je de waarheid wel zeggen.
JOANNES: De waarheid of uw waarheid?
SCHOUT: Zwijg! Laten we liever met het onderzoek beginnen. Joannes Luyten, zweer jij de
waarheid te spreken op alles wat je zal gevraagd worden om God te dienen? Steek dan twee vingers van de rechterhand op en zeg: ‘Dat zweer ik.’
JOANNES: Dat zweer ik.
SCHOUT: Waar ben je geboren, Joannes Luyten?
JOANNES: Maaseik.
SCHOUT: Leeftijd?
JOANNES: In mijn 34ste jaar.
SCHOUT: Welk geloof?
JOANNES: Rooms-katholiek.
SCHOUT: Waar woon je en sinds wanneer?
JOANNES: Na mijn huwelijk negen jaar geleden ben ik in Maaseik aan de Bospoort gaan
wonen.
SCHOUT: Met wie ben jij gehuwd?
JOANNES: Met Martha Vranken.
SCHOUT: Kinderen?
JOANNES: Drie, maar ze zijn allemaal overleden.
SCHOUT: Beroep?
JOANNES: Akkerman.
SCHOUT: Weet je waarom je gevangengenomen bent?
JOANNES: Nee.
SCHOUT: Heb jij op een avond een eed afgelegd waarin God af- en de duivel aangezworen
werd?
JOANNES: Daar weet ik niets van.
SCHOUT: Heb jij hosties gestolen uit de kerk en heb jij die onteerd?
JOANNES: Mijn geloof laat dat niet toe.
SCHOUT: Waar was jij op 23 februari laatstleden, tussen 11 en 12 uur ’s avonds toen de
hoeve van boer Frijns overvallen werd?
JOANNES: Thuis.
SCHOUT: Kan iemand dat bevestigen buiten uw vrouw?
JOANNES: Ja, mijn buurman, Mees Wijnants.
SCHOUT: Daar trappen wij niet in, kereltje. Wijnants is zelf bokkenrijder. Bovendien is hij
voortvluchtig. Wie heeft de brandbrief voor de weduwe Schrijnmaeckers geschreven?
JOANNES: Dat weet ik niet.
SCHOUT: Wie heeft die brief aan de deurklink van de reeds genoemde weduwe gehangen?
JOANNES: Dat weet ik niet.
SCHOUT: Wie heeft het geld gelicht?
JOANNES: Dat weet ik niet.
SCHOUT: Heb jij een deel van dat geld ontvangen?
JOANNES: Nee…
SCHOUT: Volgens mij wordt het tijd dat we je geheugen even opfrissen. (Hijl legt Joannes
een blad papier voor.) Dit is een bestelling zaai- en pootgoed, gericht aan de abdij van wie jij de grond pacht. Heb jij dit geschreven?
JOANNES: (Zacht) Ja…
SCHOUT: Luider!
JOANNES: Ja…
SCHOUT: Durf jij dan nog steeds te ontkennen dat je deze brandbrief geschreven hebt?
(Joannes antwoordt niet meer. Hij ontwijkt de blik van de schout.) Drie schoolmeesters hebben onder eed bevestigd dat deze bestelling en de brandbrief door dezelfde hand geschreven zijn. (Tot het publiek) Zoveel mensen komen er niet in aanmerking, want de meesten kunnen niet chrijven.
JOANNES: Ik heb het niet gedaan.
SCHOUT: Misschien krijgt een confrontatie met de meid van Frijns hem wel aan de praat.
(Hij roept.) Liesbeth Offermans! (Tot Joannes) Dit is je laatste kans. Als je na de confrontatie niet bekent, dan is het aan de duimschroeven of de Spaanse laarzen om je tong wat losser te maken. (Tot Liesbeth Offermans) Liesbeth Offermans, wil jij de eed afleggen?
LIESBETH: Natuurlijk, waarom niet?
SCHOUT: Liesbeth Offermans, zweer jij de waarheid te spreken op alles wat je zal gevraagd
worden om God te dienen? Steek dan twee vingers van de rechterhand op en zeg: ‘Dat zweer ik.’
LIESBETH: Dat zweer ik.
SCHOUT: Vertel ons eens wat er op 23 februari ’s avonds gebeurd is?
LIESBETH: Om 7 uur ben ik de varkens gaan voeren. Ik was daar nog maar net mee bezig
toen Docus Bardenberg, de knecht van buurman Brouwers, kwam bij me rondhangen. Hij heeft een oogje op mij. Jonge meisjes mogen echter niet te veel met jonge mannen kletsen, anders blijven ze alleen achter.
SCHOUT: Beperk je tot de overval, mevrouw Truyens.
LIESBETH: Neem me niet kwalijk, heer schout, maar het is nog juffrouw. Als het van Docus
afhangt, dan zal ik vlug mevrouw Bardenberg heten. Maar persoonlijk zie ik Hendrik, de knecht van boer Verheijen, meer zitten.
SCHOUT: Juffrouw Offermans, uw privé-leven interesseert ons niet.
LIESBETH: Dat zegt u nu, maar als ik daar een en ander zou over vertellen.
SCHOUT: Ga alsjeblief voort, juffrouw Offermans.
LIESBETH: Waar was ik nu weer gebleven? O ja, bij het voederen van de varkens.
SCHOUT: Dat mag je overslaan.
LIESBETH: Niet te snel, heer schout, het voeren van de varkens is wel degelijk belangrijk.
SCHOUT: Waarom dan wel?
LIESBETH: Als de varkens niet gevoederd worden, dan gaan ze dood.
SCHOUT: We verliezen kostbare tijd, juffrouw Offermans.
LIESBETH: Zoals u al weet heb ik de varkens gevoederd. Toen dat gedaan was, heb ik de
achterdeur vergrendeld. Daarna ben ik naar de woonkamer gegaan. Daar heb ik boerin Frijns geholpen bij het opmaken van de bedden.
SCHOUT: Is dat alles wat je te vertellen hebt, juffrouw Offermans?
LIESBETH: Nee, maar u laat me nooit uitspreken. Die avond ging (Naam), de knecht van
boer Frijns nog uit. Hij ging wel langs de voordeur, maar ik heb hem eerst aan de achterdeur zien prutsen. Toen ik hem betrapte, zei (naam) dat hij naar de varkens ging kijken, maar dat doet hij anders nooit. Want zoals jullie weten, de varkens voederen dat is mijn werk.
SCHOUT: Dat hebben we al gehoord, ja.
LIESBETH: Rond 11 uur ’s avonds vielen de rovers plots binnen. Niemand heeft hen horen
aankomen. Volgens mij zijn ze dwars door de muur gevlogen. Ze gingen vreselijk tekeer. Ik werd door zeker vijf kerels vastgepakt. Hun ogen gloeiden als kolen, onder hun mantels droegen ze vleugels en wanneer ze spraken schoten er vuurstralen uit hun mond. Ik heb zeker tien minuten met hen gevochten.
SCHOUT: Tien minuten lang gevochten tegen vijf kerels?
LIESBETH: Natuurlijk, ik laat me niet doen. Ik heb hen geslagen, geschopt en gebeten waar
ik kon. Maar een van hen heeft me bij mijn haar gepakt en zo door het huis gesleurd.
SCHOUT: Hoeveel mannen bevonden zich in huis?
LIESBETH: Dat kan ik niet precies zeggen. Er waren zeker 10 man in het huis en buiten
hielden er nog eens evenveel de wacht.
SCHOUT: Hoe wist je hoeveel mannen er buiten op wacht stonden?
LIESBETH: Toen dat gespuis vertrok, heb ik uit het raam gekeken. Maar wat ik zag was
onvoorstelbaar. De rovers kropen per vier op een grote, zwarte bok en verdwenen door de lucht. Ik telde minstens vijf bokken.
SCHOUT: Zoiets kan alleen als de duivel in het spel is.
LIESBETH: In de lucht lieten ze een vurige streep achter. Door altijd maar over vuur te
spreken heb ik het warm gekregen. En dorst dat ik heb. (Ze neemt het glas van de schout.) Schol! (Ze drinkt ervan en begint te hoesten.) Amai, dat is straf.
SCHOUT: Liesbeth Offermans, is hier iemand aanwezig die deelgenomen heeft aan de
overval op de boerderij van Frijns?
LIESBETH: (Ze wijst op Joannes.) Hij was er zeker bij.
JOANNES: Ze liegt. Ik ben nooit bij Frijns geweest.
SCHOUT: Liesbeth Offermans, wat hebt u hierop te zeggen?
LIESBETH: Hij was er zeker bij, ik herken hem aan zijn kledij.
JOANNES: Alsof ik de enige ben die zo’n kleren draagt.
SCHOUT: Stilte!
LIESBETH: (Ze kijkt in het publiek.) Hij was erbij en hij ook. Nee, meneer, u moet niet
opzij kijken. Ik herken u wel. En die meneer daar met zijn boeventronie… Hij stond bij de voordeur op wacht.
SCHOUT: Wat was het aandeel van Joannes Luyten in de overval?
LIESBETH: Hij heeft me het ergste geslagen en geschopt. Hij is ook degene die me bij mijn
haar door de kamer heeft gesleurd.
JOANNES: Die vuile meid liegt. God weet dat het niet waar is.
SCHOUT: Gespuis als jij moet de naam van God niet gebruiken.
JOANNES: Ik wil nochtans graag met u voor Gods oordeel verschijnen.
SCHOUT: De beklaagde moet zwijgen als hem niets gevraagd wordt. (Hij richt zich tot de
andere personen die Liesbeth Offermans aangeduid heeft.) Wat heb jij te zeggen op de beschuldigingen van Liesbeth Offermans? En jij? En jij? Als je hen iets vraagt, ja, dan zwijgen ze. Maar wees gerust. De beul zal jullie tong wel los maken. Het aandeel van knecht (naam) kennen we al. Hij heeft de achterdeur opengelaten zodat de dieven zonder problemen binnen konden. Dan moeten we het alleen nog over het aandeel van (naam) en (naam) hebben.
LIESBETH: Ik zeg dat niet graag met alle mannen die hier zitten te luisteren.
SCHOUT: Het zal toch moeten, anders ontlopen zij misschien hun verdiende straf.
LIESBETH: Goed dan, zij hebben me tijdens de overval in de alkoof gesleurd. (Naam) rukte
de kleren van mijn lijf terwijl (naam) me vasthield. En… ja, de rest kunnen jullie wel raden, zeker.
SCHOUT: (Naam), wat heb je daarop te zeggen? Niets…
JOANNES: Maar die meid praat ons met haar vuile leugens aan de galg.
SCHOUT: De galg? Zo goedkoop komen jullie er niet van af. Nog een laatste vraag, juffrouw
Offermans… Namen er ook vrouwen aan de overval deel?
LIESBETH: Niet dat ik weet.
SCHOUT: Misschien droegen die vrouwen mannenkleren.
LIESBETH: Ook al ben ik nooit naar school geweest, ik ken wel het verschil tussen een man
en een vrouw.
SCHOUT: Dat volstaat, juffrouw Liesbeth Offermans. Je kunt gaan, bedankt voor de
bereidwillige medewerking.
LIESBETH: Graag gedaan! (Ze geeft de schout een hand.) Tot ziens, meneer de schout.
(Wanneer ze Joannes Luyten passeert, spuwt ze in zijn richting.)
SCHOUT: En nu tussen ons…
JOANNES: Waarom doet u dit?
SCHOUT: Ik doe dit niet voor mijn plezier, maar ik beschouw het als mijn plicht om de
streek te bevrijden van de verdomde bokkenrijders en hun terreur.
JOANNES: Ik ben geen bokkenrijder.
SCHOUT: Jij bent een bokkenrijder en een dief! Net als je vader…
JOANNES: Mijn vader was geen dief en zeker geen bokkenrijder.
SCHOUT: Nee? Hij liet zijn vee nochtans op mijn weide grazen.
JOANNES: Dat is niet waar. Een op hol geslagen stier was door de omheining gebroken. De
andere dieren volgden.
SCHOUT: De koeien van jouw vader vraten mijn gras op en dat is diefstal.
JOANNES: Het was mijn vader die gelijk kreeg van de rechtbank.
SCHOUT: Ik heb dat proces inderdaad verloren en daar zal jij voor moeten boeten. Ik hoop
dat de duivel jou op de pijnbank niet in de steek laat.
JOANNES: Gelooft u in de duivel? (De schout reageert niet wat wil zeggen dat hij er niet in
gelooft.) Nee… Hoe kunnen de bokkenrijders er dan mee samenwerken?
SCHOUT: Beul, laat deze koppige boer je instrumenten zien en leg hem haarfijn uit welke
pijnen ze zullen veroorzaken. Misschien brengt hem dat op andere gedachten.
BEUL: Dit zijn de duimschroeven. Ze knijpen de gewrichten van de duim samen. Dat is
slechts een opwarming. Hier zie je de Spaanse laarzen. Je schenen worden in deze schachten geperst. Ik sla nog enkele houten wiggen tussen de schacht en je been. De boel begint op te zwellen en je zult wensen dat je nooit geboren was. Blijf je ontkennen, dan zet ik je op folterpaard. Bovendien hang ik gewichten aan armen en benen. Onder je voeten wordt een vuurtje gestookt. De kans dat je deze foltering overleeft, is niet groot.
SCHOUT: Maar wees gerust, een bokkenrijder meer of minder, daar zal niemand een traan
om laten.
BEUL: Ik ben klaar, aan jou de keuze.
SCHOUT: Voor de laatste maal… Joannes Luyten, beken jij de jou ten laste gelegde feiten?
JOANNES: (Zacht) Nee…
SCHOUT: Beken in plaats van je te laten pijnigen.
JOANNES: Ik kan toch niet bekennen wat ik niet gedaan heb.
SCHOUT: Goed, dan beginnen we eraan. (De beul doet de duimschroeven aan.)
Scherprechter, zweer jij je taak naar behoren en zonder zwakheid uit te voeren?
BEUL: Dat zweer ik. (Tot Joannes) Stel ons niet teleur… (De beul draait de schroeven aan.
Joannes gilt het uit.) Waar was je op 23 februari laatstleden toen de hoeve van boer Frijns overvallen werd?
JOANNES: Thuis. (De beul draait weer aan.)
SCHOUT: Waar was je?
JOANNES: Thuis.
SCHOUT: Wie heeft de brandbrief aan de weduwe Schrijnmaeckers geschreven?
JOANNES: Ik weet het niet. (De beul draait nogmaals aan.)
SCHOUT: Je liegt! (Hij giet zijn glas wijn in Joannes’ gezicht.) Je geschrift werd herkend
door niet minder dan drie beëdigde schoolmeesters. Beken! (Joannes schudt het hoofd.) Goed, dan halen we er een nieuw bewijsstuk bij. (Hij toont het beeldje.) Herken je dit beeldje?
JOANNES: Nee…
SCHOUT: Je liegt. Rakkers hebben dit beeldje onder enkele losse planken van jouw schuur
gevonden. En toch ontken je deelgenomen te hebben aan de diefstal bij boer Frijns?
JOANNES: Er bestaan wel meer zo’n beeldjes. Dit beeldje is een erfstuk van mijn moeder
zaliger.
SCHOUT: Waarom heb je het dan in je schuur verstopt?
JOANNES: Ik… vond het geen mooi beeldje.
SCHOUT: Als het hier niet om een zware misdaad ging, dan zou ik er om moeten lachen!
(Tot de beul) Zet hem in de Spaanse laarzen. (De schout haalt een nieuw glas wijn. Joannes verweert zich. De beul wint de strijd vlotjes.)
JOANNES: Ik was misschien beter bokkenrijder geworden. Van de bokkenrijders hadden we
misschien nog iets te verwachten. Van de kerk en de adel krijgen we al eeuwen niets.
SCHOUT: Denk je dat ik alles zomaar gekregen heb? Nee… Alles wat ik nu bezit, heb ik
verdiend door te werken, hard te werken, dag en nacht...
JOANNES: Ik heb ook dag en nacht gewerkt. En wat is mijn loon? Ik heb mijn drie kinderen
voor mijn ogen zien sterven. Is dat rechtvaardigheid, heer schout?
SCHOUT: Ik heb aan jou geen verantwoording af te leggen. Trouwens, ik stel hier de vragen.
Ik herhaal: ‘Waar was je op 23 februari laatstleden toen de hoeve van Frijns overvallen werd?’
(Joannes antwoordt niet. Hij heeft teveel pijn. Hij laat zijn hoofd zakken. De schout richt dat weer op.) Voor de laatste maal: ‘Waar was je op 23 februari laatstleden toen boer Frijns overvallen werd?
JOANNES: (Zacht) Ik was erbij… (Joannes zakt in elkaar.)
SCHOUT: Eindelijk! De getuige bekent. Maak het jezelf nu niet moeilijk en noem
meteen je medeplichtigen. (Joannes reageert niet.) (Tot de beul) Zet hem maar op het folterpaard. (De beul sleurt aan Joannes.)
JOANNES: Wie moet ik noemen om jullie te doen ophouden? Schepen Janssen? De keizerin
van Oostenrijk? De prins-bisschop van Luik?
SCHOUT: Dit hoef ik niet te pikken. Zeg op… Wie was erbij? Je vrouw?
JOANNES: Nee… Getuige Liesbeth Offermans heeft daarnet toch gezegd dat er geen
vrouwen bij waren.
SCHOUT: Nochtans heb jij zelf een paar keer gezegd dat ze loog. Wie was er dan wel bij?
JOANNES: Mees Wijnants.
SCHOUT: Heel verstandig, Mees Wijnants is voortvluchtig.
JOANNES: Mathias Geurts…
SCHOUT: Wie denk je wel dat ik ben? Mathias Geurts is vorige week gestorven. Zet hem op
het folterpaard, beul. Hij heeft genoeg met mijn voeten gerammeld.
JOANNES: Nee, niet op het folterpaard. Ik zal bekennen.
SCHOUT: Was Pieter Joosten er ook bij?
JOANNES: Die ken ik niet eens.
(De schout geeft een teken aan de beul. Die grijpt Joannes vast.)
JOANNES: Ja, hij was erbij.
SCHOUT: (Hij noemt de namen van daarstraks.)
JOANNES: Ja, die waren er ook bij.
SCHOUT: Goed, dat volstaat. Straks vaardig ik een arrestatiebevel uit tegen de hier
genoemde personen. (Hij vult zijn glas. Tot de beul) Drink een glas mee, scherprechter! Het is dankzij uw doortastend optreden dat er zo vlot bekend werd.
BEUL: Graag! Veel eer aan mijn werk heb ik nochtans niet gehaald, daarvoor bekende
Joannes Luyten wat te snel.
(De schout geeft een glas aan de beul.)
SCHOUT: Op de gerechtigheid!
BEUL: Op de gerechtigheid!
SCHOUT: Joannes Luyten heeft bekend schuldig te zijn aan de diefstal bij boer Frijns. Nu
moeten we de straf die bij deze misdaad past, uitspreken. (Tot het publiek) Inderdaad wij… Ik overloop even de mogelijkheden. U hebt de keuze tussen de doodstraf, de vrijspraak of verbanning uit de stad na een strenge geseling. Wie kiest er voor de doodstraf? Wie stemt er voor de vrijspraak? Wie vindt er dat Joannes Luyten moet gegeseld en verbannen worden?
Het is duidelijk u hebt gekozen voor:

A) De vrijspraak…
SCHOUT: U was mild en sprak iemand die stal uit noodzaak, om te kunnen overleven vrij.
Hij moet wel de gerechtskosten betalen. Omdat Joannes Luyten niet genoeg geld heeft, zullen de nodige goederen aangeslagen worden.
JOANNES: Bedankt, geacht publiek. U draagt het hart op de juiste plaats. Indien er een God
bestaat, dan kan Hij toch iet willen dat er evenveel galgen bestaan als bomen in het bos. Misschien is de schout wel een groter misdadiger dan ik.
SCHOUT: Genoeg! In de 18de eeuw was het gerecht niet zo mild, het hoog gerechtshof sprak
alleszins de doodstraf uit.
Op de plaats van justitie is verschenen: Joannes Luyten. Hij moet tussen hemel en aarde hangen tot de dood erop volgt. Zijn lijk moet aan de galg blijven hangen tot stichtend voorbeeld van de anderen. Het is de nabestaanden ten strengste verboden om het lijk van de galg te halen. Wanneer het lichaam in verregaande staat van ontbinding is, zullen de resten onder de galg begraven worden.
SCHOUT: Joannes Luyten, wil jij biechten ter ontlasting van uw geweten?
JOANNES: Is er in deze ruimte wel plaats voor een geweten?
SCHOUT: Deze twijfels kunnen alleen door de duivel ingefluisterd zijn.
JOANNES: Ik heb me tijdens de foltering meermaals tot de duivel gericht, maar hij is helaas
niet opgedaagd. Ik beschouw mijn dood alleszins als een verlossing uit dit mensonwaardig bestaan.
SCHOUT: Joannes Luyten, jij hebt de diefstal bij boer Frijns en de brandbrief aan weduwe
Schrijnmaeckers bekend. Heb jij nog iets toe te voegen aan die verklaringen?
JOANNES: Ja, ik heb Pieter Joosten ten onrechte beschuldigd. De schout heeft me die naam
ingefluisterd.
SCHOUT: Genoeg! Joannes Luyten, voor de laatste keer… Wil je biechten?
JOANNES: Nee… Ik zit al maanden in en donkere cel. Daar heb ik niet veel kans om te
zondigen.
SCHOUT: Beul, doe je werk!
(De schout laat de justitieroede zakken. De beul trekt de strop aan. Het hoofd van Joannes Luyten zakt voorover en blijft op zijn borst rusten.)
SCHOUT: Gerechtigheid is geschied.
ALLEN:
(Zij zingen elk een zin. De laatste vraag kan samen gezongen worden.)
De misdaden en het onteren van God
brachten de bokkenrijders op het schavot.
Verdienden ze die tortuur en vonnissen?
Of moet God over hun daden beslissen?
De rechters volgden de wetten van die tijd,
maar ze stalen de mensen hun waardigheid
en sloegen goederen aan tot hun profijt.
Wij verstaan die schande niet.
Maar wat doet hij
die nu onrecht ziet?

B) De doodstraf:
SCHOUT: U oordeelt dat Joannes Luyten de doodstraf verdient en gelijkt hebt u. Het
doodvonnis luidt als volgt…
Op de plaats van justitie is verschenen: Joannes Luyten. Hij moet tussen hemel en aarde hangen tot de dood erop volgt. Zijn lijk moet aan de galg blijven hangen tot stichtend voorbeeld van de anderen. Het is de nabestaanden ten strengste verboden om het lijk van de galg te halen. Wanneer het lichaam in verregaande staat van ontbinding is, zullen de resten onder de galg begraven worden. Bovendien moet de weduwe van Joannes Luyten de gerechtskosten betalen. Indien haar geldelijke mogelijkheden ontoereikend zijn, zullen de nodige goederen aangeslagen worden.
SCHOUT: Joannes Luyten, wil jij nog biechten ter ontlasting van uw geweten?
JOANNES: Is er in deze ruimte wel plaats voor een geweten?
SCHOUT: Deze twijfels kunnen alleen door de duivel ingefluisterd zijn.
JOANNES: Ik heb me tijdens de foltering meermaals tot de duivel gericht, maar hij is helaas
niet opgedaagd. Ik beschouw mijn dood alleszins als een verlossing uit dit mensonwaardig bestaan.
SCHOUT: Joannes Luyten, jij hebt de diefstal bij boer Frijns en de brandbrief aan weduwe
Schrijnmaeckers bekend. Heb jij nog iets toe te voegen aan die verklaringen?
JOANNES: Ja, ik heb Pieter Joosten ten onrechte beschuldigd. De schout heeft me die naam
ingefluisterd.
SCHOUT: Genoeg! Joannes Luyten voor de laatste keer… Wil je biechten?
JOANNES: Nee… Ik zit al maanden in en donkere cel. Daar had ik niet veel kans om te
zondigen. (Nu richt hij zich tot het publiek.) Oordeel maar veroordeel me niet. Het was stelen of sterven. Zou u niet bekend hebben tijdens die wrede tortuurbeurten? Wat zou u gedaan hebben als u en uw kinderen crepeerden van de honger?
SCHOUT: Beul, doe je werk!
(De schout laat de justitieroede zakken. De beul trekt de strop aan. Het hoofd van Joannes Luyten zakt voorover en blijft op zijn borst rusten.)
SCHOUT: Gerechtigheid is geschied.
ALLEN:
(Zij zingen elk een zin. De laatste vraag kan samen gezongen worden.)
De misdaden en het onteren van God
brachten de bokkenrijders op het schavot.
Verdienden ze die tortuur en vonnissen?
Of moet God over hun daden beslissen?
De rechters volgden de wetten van die tijd,
maar ze stalen de mensen hun waardigheid
en sloegen goederen aan tot hun profijt.
Wij verstaan die schande niet.
Maar wat doet hij
die nu onrecht ziet?

C. Verbanning na geseling:
SCHOUT: U heeft voor de middenweg gekozen. Joannes Luyten heeft gestolen en dat is
verboden. U oordeelt echter dat de doodstraf een te zwaar verdict is.
JOANNES: Bedankt, geacht publiek. U draagt het hart op de juiste plaats. Indien er een God
bestaat, dan kan Hij toch iet willen dat er evenveel galgen bestaan als bomen in het bos. Misschien is de schout wel een groter misdadiger dan ik.
SCHOUT: Genoeg!
Joannes Luyten, schuldig bevonden aan de inbraak bij boer Frijns en aan het schrijven van de brandbrief aan de weduwe Schrijnmaeckers wordt verbannen. Eerst zal de beul hem 25 stokslagen toedienen. De geseling zal gebeuren met een strop om de nek. Dan weet Joannes Luyten meteen welk lot hem te wachten staat wanneer hij naar deze streek terugkeert. Bovendien moet hij de gerechtskosten betalen. Daar hij over onvoldoende geldelijke middelen beschikt, zullen de nodige goederen aangeslagen worden.
JOANNES: Bedankt, geacht publiek, om te oordelen zonder me te veroordelen. U draagt het
hart op de juiste plaats. Indien er een God bestaat, dan kan Hij toch iet willen dat er evenveel galgen bestaan als bomen in het bos. Ik heb alleen maar geprobeerd te overleven, samen met mijn vrouw en kinderen. Het was stelen of sterven. Wat zou u gedaan hebben als u en uw kinderen crepeerden van de honger? Dankzij jullie krijg ik de kans om elders een nieuw leven te beginnen? Zonder middelen van bestaan zal ik moeten proberen te overleven. Lukt me dat niet, dan zie ik maar één uitweg…
SCHOUT: Genoeg! Beul, doe je werk!
(De beul ontbloot de rug van Joannes. Hij zet zich klaar voor de eerste slag. Dan bevriest de actie.)
ALLEN:
(Zij zingen elk een zin. De laatste vraag kan samen gezongen worden.)
De misdaden en het onteren van God
brachten de bokkenrijders op het schavot.
Verdienden ze die tortuur en vonnissen?
Of moet God over hun daden beslissen?
De rechters volgden de wetten van die tijd,
maar ze stalen de mensen hun waardigheid
en sloegen goederen aan tot hun profijt.
Wij verstaan die schande niet.
Maar wat doet hij
die nu onrecht ziet?